Foto: de conferentie van de European Jewish Association in Boedapest /bron: Yossi Zeliger
Op 20 en 21 juni vond een conferentie plaats van de European Jewish Association (EJA) in Boedapest. De EJA is een organisatie die opkomt voor de belangen van Joden in Europa. Het thema van de conferentie luidde ‘Freedom to live, Freedom from hate, Freedom to thrive’. Die ‘freedom’ waarop gedoeld werd is de vrijheid van godsdienst, een grondrecht dat in de afgelopen jaren -ondanks de ruimte die Joden, moslims en christenen tijdens de Coronacrisis kregen om hun erediensten te houden- toch best wat te verduren heeft gehad.
Onder de aanwezigen waren onder andere gedeputeerde eerste minister van Hongarije, Zsolt Semjén, parlementslid in België Michael Freilich, en onze eigen opperrabbijn Binyomin Jacobs.
Het probleem van de rituele slacht
De afgelopen jaren zijn belangrijke rituelen van de Joodse gemeenschap meer onder druk komen te staan, zoals het onverdoofd ritueel slachten (in het Jodendom ook wel sjechita genoemd). Bij deze manier van slachten wordt met een vlijmscherp en recht mes de halsslagader doorgesneden. Dat moet in een snelle beweging gaan, zodat het dier zo snel mogelijk zijn bloed en het bewustzijn verliest en daardoor zo min mogelijk pijn lijdt. Over de vraag of het dier daadwerkelijk minder pijn ervaart dan bij de ‘conventionele slacht’ mét verdoving, verschillen de meningen. Het punt waar het daarbij om draait is hoelang het dier nog bij bewustzijn is na het toebrengen van de halssnede. Er wordt daarom om die reden tegenwoordig ook gesproken over of er verdoving kan worden toegepast in de seconden dat het dier nog bij bewustzijn is ná de slacht.
De trend om af te willen van de rituele slacht, zet zich niet alleen voort in Nederland (waar de Partij voor de Dieren in 2018 bijvoorbeeld een wetsvoorstel indiende om het onverdoofd ritueel slachten te verbieden), maar ook in andere landen in Europa, zoals in België. In sommige landen, zoals in Zwitserland en de Scandinavische landen, is de rituele slacht zelfs al bij wet verboden.
De Joodse wet
Verdoven vóór het toebrengen van de halssnede, vormt voor de Joodse spijswetten (kasjroet) een probleem, omdat het verdoven een verwonding bij het dier kan opleveren, terwijl een dier volgens die spijswetten juist compleet gezond (‘gaaf’) moet zijn om als voedsel te kunnen dienen. Ari Zivotofsky, rabbijn en professor neuroscience aan de Bar Ilan Universiteit in Israël, die een presentatie over het onderwerp geeft, legt daarna in een interview uit dat de Joodse wetgeving iets meer ruimte biedt voor het verdoven na het slachten, voor het geval het dier toch niet snel genoeg het bewustzijn verliest. Zivotofsky: “Dit wordt ook wel ‘post-cut stunning’ genoemd. In Australië is dit verplicht voor koeien. Maar het is problematisch om twee redenen. De eerste is dat de staat zich mengt in een religieus recht. Je weet niet waar dat vervolgens toe zal leiden. Ten tweede is het vanuit een halachisch perspectief niet ideaal omdat je na het slachten het bloed van het dier moet laten uitlekken en het dier moet inzouten (volgens de Joodse spijswetten is het streng verboden het bloed van een dier te nuttigen, red.). Maar wanneer je een dier verdoofd, vooral kort na de slacht, is gebleken dat er minder bloed uit komt. Dat heeft te maken met het zenuwstelsel”.
Twee soorten argumenten
Tijdens de paneldiscussie vraagt Alex Benjamin, EJA director, de panelleden of we als Joodse gemeenschap überhaupt wel veel bezig zouden moeten zijn met het leveren van argumenten waarom de sjechita een acceptabele manier van slachten is. Is de sjechita niet gewoon een grondrecht, dat op zichzelf al beschermd zou moeten worden, los van alle wetenschappelijke discussie omtrent dierenwelzijn die erom heen bestaat en waarbij toch geen eenduidig antwoord zal komen op de vraag of het dier bij de shechita nu extra lijdt of niet?, vraagt Benjamin. Met andere woorden: moeten we meer op de inhoud ingaan, of meer op het principe? Volgens Michael Freilich, parlementslid in België, ontkomen we er als Joodse gemeenschap niet aan om met argumenten te komen. En hier heeft hij gelijk in. We zullen als Joodse gemeenschap een evenwicht moeten vinden tussen enerzijds het aanvoeren van argumenten waarom de sjechita een acceptabele manier van slachten is, en anderzijds het aanvoeren van het argument dat de sjechita een onderdeel is van de godsdienstvrijheid.
Een ‘ceremonieel’ geloof
Dat het de praktische religieuze rituelen van religies zijn (zoals het rituele slachten) die in de moderne maatschappij steeds weer onderwerp van discussie zijn, kan voor een deel verklaard worden vanuit filosofisch-historisch perspectief. In de Europese filosofie werd het Jodendom (en wellicht ook de Islam, hoewel dat toen nog minder aanwezig was in Europa), gezien als een ‘uiterlijke’ religies. In het Jodendom zouden uiterlijke praktijken zoals het eten volgens bepaalde regels, het niet werken op de sjabbat, en de besnijdenis, zwaarder wegen dan de ‘meer innerlijke vormen van religie’ zoals naastenliefde en ingetogenheid. Dit heeft ervoor gezorgd dat er met enige minachting naar de Joodse gebruiken werd gekeken. De Duitse filosoof Immanuel Kant, die van grote invloed zou zijn op de eerder genoemde Verlichting noemde het Jodendom zelfs een ‘Zeremonialglaube’ (een ‘ceremonieel geloof’). Ging het in de moderniteit -zo was de gedachtegang- niet meer om ‘innerlijke’ waarden? Deze gedachtegang heeft wellicht invloed gehad op de manier waarop vandaag de dag naar shechita wordt gekeken. Het is wellicht interessant om hier binnen de discussie omtrent ritueel slachten een licht op te werpen.