Een jaar geleden was alles anders. En ik heb het niet over die Corona. Die is al een deel van ons leven geworden. Een jaar geleden vloog ik naar Israël om de Holocaust-conferentie van onze president Rivlin bij te wonen. Ik begeleidde een bekende politicus uit Duitsland naar het evenement. Ik kwam laat aan in Jeruzalem en de volgende morgen vroeg was ik al in vergadering betreffende protocollen.
Tijdens die vergadering kreeg ik een mededeling van mijn zus. Pa was overgebracht naar het Joodse Hospice Immanuel in Amsterdam. Zeven jaar eerder had ik de kans om daar nog afscheid te kunnen nemen van mijn moeder, die daar overleed na een prachtige, warme en vooral menselijke behandeling.
Ik begreep dat ik mijn plannen moest veranderen en binnen de kortste tijd werd er voor mij een vlucht georganiseerd, waardoor ik diezelfde avond al terug was in Frankfurt, waar ik mijn auto nam en direct naar Amsterdam reed, waar ik tegen middernacht aankwam.
Ik was terug in Immanuel, dezelfde kamer, hetzelfde bed.
Het team van Immanuel bracht me eten en drinken, ze hadden zelfs een klapbed klaar gezet naast mijn vader. Ik had het recht om ook van mijn vader afscheid te kunnen nemen. Hij was er al niet helemaal bij, maar hier en daar, gedurende 12 lange uren, hadden we korte, maar goede gesprekken, totdat hij met zijn hand wuifde en mompelde dat ik veel te veel praatte.
Ik schrijf veel over mijn ouders. Met de jaren besef ik me dat ze helden waren. Er is een uitdrukking in het Hebreeuws: mie sho’a le tkoema: van vernietiging naar wederopbouw. En dat is wat die twee, met vier handen en tien vingers, deden.
Maar het is nu anders: Pa heeft godzijdank de Corona niet mee hoeven maken. Ik wil er niet aan denken hoe hij dit had moeten ervaren. Een jaar zonder Pa. Zonder mijn telefoontjes aan hem die altijd begonnen met mijn “zo meneertje Soesan…”, en eindigden met zijn “Och, het zal mijn tijd wel duren.”
Vele jaren terug, toen we met de hele bups voor de Joodse feestdagen naar de sjoel in Haarlem gingen, zat ik altijd naast mijn vader die de gebeden in het Hebreeuws zacht voorlas, terwijl hij met zijn wijsvinger de Hebreeuwse woorden aanwees. Als kind zag ik die vinger als wegwijzer voor het leven, want Pa wist immers alles. Tijdens die laatste nacht met mijn vader in Immanuel, hield ik zijn hand vast en begreep dat het nu mijn beurt was om de weg te wijzen voor de volgende generaties.
Die nacht, van 22 naar 23 januari 2020, was mijn laatste contact met mijn vader. Nog bijna dagelijks komen herinneringen voorbij: hoe hij mij ooit zou leren vissen en, toen hij de haak in het water wilde gooien, het ding vast zat nabij zijn gulp. Hoe hij ooit een lamp ophing, trots naar de schakelaar liep om het licht aan te doen waarop de hele lamp naar beneden stortte. Hoe hij, samen met onze moeder, de seideravonden leidde. Hoe hij, het jongetje dat in armoe leefde, zaken opende alsof het een makkie was.
Op de dag van zijn begrafenis kon ik de kist niet loslaten. Ik moest iets van een contact houden. Pas toen we zijn kist lieten zakken en ik het zand hoorde vallen begreep ik dat ik hem nooit meer zou zien, nooit meer zou horen, nooit meer zijn advies kon vragen en hem nooit meer in de maling kon nemen.
Het is nu een jaar later. Soms hoor ik dat ik wat van hem weg heb, maar niets brengt hem terug. De enige troost die ik heb is dat Ma en Pa hun laatste momenten in Immanuel mochten doorbrengen, waar liefde, respect en menselijkheid alles is wat men hen geven kon.
Soms denk ik dat ik hem hoor of zie.
In mijn kinderen en kleinkinderen.
Een ding is duidelijk: met 5 kinderen, 13 kleinkinderen en 29 achterkleinkinderen is zijn herinnering tot een zegen geworden.
Lees ook:
‘Even bellen’, een in memoriam door Simon Soesan
‘De droeve seider’, een column door Simon Soesan
‘Hij heeft weer gelijk’, en persoonlijke column van Simon Soesan
Ontvang gratis onze nieuwsbrieven!