Dit verhaal van Freek van Beetz is verschenen in het boek Gezichten van Joods Verzet en is hier te bestellen. Wij mochten dit verhaal plaatsen met toestemming van de uitgever en auteur.
Op 24 december 1945 verscheen in Het Parool, de verzetskrant die na de Bevrijding een landelijk dagblad werd, een lang artikel van maar liefst vijf (!) pagina’s, met als titel: ‘Een doodgewoon boerderijtje op de Veluwe’.
Die boerenhoeve, ‘Het Schip’ geheten, in de buurt van Barneveld, was al vanaf september 1940 (!) in het geheim en met grote zorg ingericht tot ‘één van de belangrijkste spionageposten in ons land’, aldus de inleiding. Vanaf begin 1942 is de boerderij – met zijn geheime berg- en schuilplaatsen, sanitair en met een eigen water- en energievoorziening – ‘een centrum van spionage en verzet geweest en ze is dat geweest tot het eind van den oorlog.’
In het artikel wordt uitvoerig verhaald hoe vanuit die afgelegen boerderij met de (verborgen) zendinstallatie spionageberichten werden doorgeseind naar Engeland en tal van risicovolle, gevaarlijke verzetsdaden werden voorbereid en uitgevoerd. Velen lieten daarbij het leven.
Mij trof natuurlijk de passage over David van Beetz, mijn vader, die ik hier graag weergeef: ‘Eind Augustus 1944 werd de KP-er,1 David van Beetz (Freek), die bovendien een van de kundigste vervaardigers van valsche Ausweise en persoonsbewijzen was, op “Het Schip” ingekwartierd. Hij kwam daar uitsluitend als KP-man, omdat het risico teveel
vergroot zou worden, wanneer een spionnage- en Ausweisedienst van een zelfde punt uit werkten. Maar toen de behoefte aan persoonsbewijzen en Ausweise enorm toenam werd Freek toch weer ingeschakeld bij het vervalschingswerk en ten slotte beschikte hij over een vrij volledig laboratorium op “Het Schip”.’
Als kind wist ik dat hij in de oorlog persoonsbewijzen had vervalst. Er werd in de familie met enig ontzag over gesproken. Maar toen ontging me de draagwijdte. Thuis kwam de oorlog vrijwel nooit ter sprake, mijn moeder had het er al helemaal niet over. Er hing een deken van zwijgzaamheid over die periode. Slechts bij toeval vingen we als kinderen wel
eens flarden op van gesprekken over de oorlogsjaren. Een enkele keer over omgekomen familieleden, soms over angstige momenten uit de onderduikperiode.
In het rapport dat na de oorlog over mijn vaders verzetsverleden is opgemaakt, vertellen verschillende getuigen over hem: ‘Ik was in de bezettingstijd lid van de LKP-Veluwe. Ik kan zeker bevestigen dat de heer van Beetz als lid van de KP – naast het vervalsingwerk wat hij deed – aan allerlei verzetsdaden heeft deelgenomen. Ik herinner mij dat hij met onze groep meerdere keren heeft meegedaan aan spoorwegaanslagen. Hij was een fanatieke verzetsstrijder.’
Ooit vonden mijn broer en ik in de slaapkamer van mijn ouders, verstoppertje spelend in de linnenkast, twee blikken dozen: in de ene bleek een zware, echte revolver te zitten, in de andere patronen. De strenge blik en vermanende woorden van mijn vader troffen ons als onaangekondigd onweer: de voorwerpen hadden verborgen moeten blijven. Ik heb die blikken daarna nooit meer gezien, Pa had ze beterweggeborgen, vermoed ik.
Mijn vader kwam gebutst uit de oorlog en stond in de laatste jaren van zijn leven onder doktersbehandeling. We mochten als kinderen zelfs niet met klapperpistooltjes spelen of vuurwerk aansteken met Oud en Nieuw: geen oorlogstuig in mijn huis, sprak hij gedecideerd.
Lange tijd heb ik niet geweten of mijn vader die revolver ooit daadwerkelijk heeft gebruikt. Het staat me bij dat ik hem ooit eens gevraagd heb of hij ‘in het verzet’ wel eens mensen heeft moeten doden. Daar gaf hij een ontwijkend antwoord op. Ik liet het er toen bij. Vaag herinner ik me wel dat hij een keertje met een oude kennis herinneringen ophaalde uit die periode: over momenten van spanning toen een Duitse soldaat iets ontdekte met de bonnen die mijn vader had vervalst. ‘Het was hij of ik’,
of iets dergelijks. Ik heb hem er later nooit meer naar gevraagd, steeds schoof ik een gesprek over die periode voor me uit; het is er jammer genoeg nooit van gekomen. Hij overleed in 1977, 62 jaar oud (geboortedatum 2 juni 1914).
Veel later begreep ik uit officiële documenten dat hij de revolver wel degelijk had gebruikt, had moeten gebruiken. Maar was hij zo ‘fanatiek’? Ik kan me dat nauwelijks voorstellen. Moedig, dat zeker.
Uit hetzelfde rapport: ‘Wel herinner ik mij nog duidelijk een overval op
een paar landwachters. Van Beetz was een goed Nederlander. Hij was
zeer actief en betrouwbaar en beslist geen avonturier.’
Wie was mijn vader? David van Beetz was de oudste zoon van een arme, doofstomme en analfabete venter: Pinehas (Pinchas) van Beetz (6 mei 1885), die met een koffer met garen en band in de plaatsen rond Amsterdam zijn waren probeerde te slijten. Een karig en armoedig bestaan, zo heb ik later in stukken van het gemeentelijk Bureau voor
Maatschappelijke steun kunnen achterhalen. Op die steun werd herhaaldelijk een beroep gedaan.
Mijn vader groeide, met zijn vier broers, op in de oude, verpauperde Joodse buurt van Amsterdam. Het gezin van Pinehas en Heintje van Beetz (17 december 1889) verhuisde frequent: gebruikmakend van kortingen op de huur – en een nieuw behangetje – bij
het betrekken van steeds weer een andere woning. Mijn vader was een man met artistieke ambities, maar daar waren thuis de middelen niet voor: na twee jaar ambachtschool ging hij ‘de bouw in’, de steigers op.
‘Toen ik zo oud was als jij’, vertrouwde hij mij eens toe toen ik overging naar de tweede klas van de HBS en klaagde over het vele huiswerk, ‘sjouwde ik met 20 kilo cement op mijn rug…’
Hij bekwaamde zich tot marmerzetter en steenhouwer, verrichtte onder meer restauratiewerk, hakte ornamenten en andere stenen versieringen voor onder andere de Vereniging Hendrick de Keijser en had aan het begin van de oorlog een eigen steenhouwerswerkplaats in de Jordaan, waar hij onder meer grafstenen vervaardigde.
Als amateurbokser was hij een tijdje de sparringpartner van de befaamde Ben Bril, althans, dat liet hij zich eens ontvallen toen Bril als boksscheidsrechter furore maakte en zong in het Joodse koor De Harpe Davids, onder Sam Englander. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hijgemobiliseerd: bij het korps grenadiers in Den Haag en met zijn compagnie was hij in die eerste meidagen betrokken bij de herovering van het nabij gelegen vliegveld Ockenburg, één van de plekken waar de Duitsers werden
tegengehouden, waar de luchtlandingsaanval op 10 mei 1940 mislukte.
In het begin van de oorlogsjaren, na zijn demobilisatie, meldde hij zich op de tekenacademie: hij wilde tekenleraar worden. Die opleiding mocht hij van de bezetter niet voltooien: met andere Joodse medestudenten werd hij van het examen uitgesloten.
Op 5 mei (!) 1942 trad mijn vader in het huwelijk met Sara Caun (22 oktober 1919 – 25 april 2011). Hun trouwfoto is iconisch geworden: de Jodenster was net ingevoerd. Nog niet iedereen droeg die ster omdat de bevoorrading die eerste dagen haperde en van mijn vader weet ik dat hij dat teken op z’n trouwdag niet wilde dragen. In de gezichten op die trouwfoto ervaar je bijna de dreiging en de angstige voorgevoelens.(2) Een
groot deel van de familieleden op de huwelijksfoto van mijn ouders, die met zo’n bijna voelbare vrees naar de camera keken, keerde niet terug, vermoord in de concentratiekampen.
Het net sloot zich. Joden werden steeds meer van de samenleving geïsoleerd en al spoedig begonnen de massale deportaties. De broer van mijn moeder, Simon Caun, 16 jaar oud, was één van de eersten uit de familie die werd weggevoerd, in juli 1942 en, naar later is gebleken, bij aankomst in Auschwitz vermoord.
Mijn vaders jongste broer Lou, toen ook 16 jaar oud, stapte enige tijd daarna op de trein richting Veluwe. Daar hoopte hij in de biblebelt een schuilplaats te vinden voor zijn ouders.
Hij klopte aan bij een dominee in Heerde. Er werd een plek voor hen gevonden, maar omdat zijn moeder, mijn grootmoeder dus, ziekelijk was, werd dat uiteindelijk een te groot risico gevonden. Toen is besloten op dat gevonden adres zijn net gehuwde oudste broer David en diens vrouw Sara, mijn ouders, te laten onderduiken.
In dat wat afgelegen, met bomen omzoomde huis aan de rand van het dorp, De Terp genaamd, konden ze zich schuilhouden. Ik ben daar als kind in die eerste naoorlogse jaren met mijn ouders nog wel eens op bezoek geweest. Om de ongewisse tijd te doden tekende mijn vader veel in die eerste maanden: vooral portretten en stillevens en hij begon er aan een stripverhaal, zowel met zwart-wit illustraties als in kleur. Dat prachtig geïllustreerde Jippy Jolig op stap las hij ons kinderen in de jaren vijftig voor.
Uit het onderzoeksrapport: ‘Eind 1942 is het joodse echtpaar Van Beetz
door mij te Heerde ondergebracht bij de dames Schöntaler. (…). Nadat
ik de heer van Beetz had leren kennen als een artistiek figuur met tekentalent, heb ik hem bij onze groep aangeworven als vervalser van officiële stukken, zoals persoonsbewijzen e.d. (…) Beetz was een vakman
in het vervalsen. Hij heeft dit regelmatig intensief gedaan tot september 1944.
Omdat het vervalsingswerk toen wat afnam is hij in onze groep opgenomen als lid van de KP. Hij ging mee op alle voorkomende karweitjes. (…) Van Beetz heeft veel goed verzetswerk gedaan.’
Van het gezin van die doofstomme en analfabete venter in garen en band Pinehas en Heintje van Beetz overleefden alleen mijn vader en zijn jongste broer Lou de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. De broers Sal (Samuel, kleermaker), Arie (Aron, coupeur) en Flip (Philip, perser) werden allen in 1942 in Auschwitz vermoord.
Grootvader Pinehas en grootmoeder Heintje werden op 6 april 1943 weggevoerd vanuit Westerbork en op 9 april in Sobibor meteen na aankomst vermoord. Over zijn broer Arie
vertelde mijn vader dat die was ontkomen naar Frankrijk, zich daar bij de Maquis, de Franse ondergrondse, zou hebben aangesloten en in Pithiviers, een plaatsje in het midden van Frankrijk, zou zijn omgekomen. Maar we hebben daar nooit een graf kunnen vinden. Pas vele jaren later bleek dat hij in Frankrijk werd opgepakt, werd gedeporteerd en op 29 augustus 1942 in Auschwitz was omgebracht. Mijn onlangs overleden broer Lou
ontdekte dat hij voorkomt in het Franse ‘Memorial de la Shoa’ (3) onder een
verkeerd gespelde naam: Aron van Dutz, maar waarvan de verdere gegevens helemaal overeenkomen met Aron van Beetz. Een schrijffout had dus onze jarenlange naspeuringen dwars gezeten…
In het geruchtmakende interview van Vrij Nederland-journaliste Bibeb met toenmalig minister van Defensie, Henk Vredeling, (4) haalde deze herinneringen op aan zijn verzetsperiode.
Vredeling, een van oorsprong gereformeerde Wageningse student en mijn vader, de Joodse steenhouwe uit Amsterdam, die zich de naam Freek Schouten had aangemeten, hielden zich samen een paar weken schuil op een kamer boven een drogisterij in
Amersfoort.
Vredeling: ‘Freek, één van de weinige Joden die het overleefden, heeft me de beginselen van het communisme bijgebracht.’ Toen ik die passage destijds mijn vader liet zien, zei hij: ‘Hij vergist zich, niet communisme, maar socialisme!’ Mijn vader was namelijk voor de oorlog aanhanger van Henk Sneevliet’s Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP).
Naar aanleiding van dat interview nam hij contact op met de toenmalige minister, ze schreven elkaar en mijn vader bezocht hem een paar maal. Niet lang daarna overleed hij, in maart 1977.
In april 1945 keerde mijn vader terug naar Heerde, naar het onderduikadres
waar mijn moeder nog verbleef. Van 11 april tot 6 augustus was hij ingelijfd bij de Binnenlandse Strijdkrachten (stoottroep/bewakingstroep) Commando Heerde.
In Heerde voltrok op 13 april 1945 een drama: De verzetsgroepen op de Oost-Veluwe hadden vanuit Londen opdracht gekregen om de bruggen over het Apeldoorns kanaal te bewaken tegen vernieling door terugtrekkende Duitsers om de oprukkende geallieerden te vertragen. Toen ongeveer 40 Duitse parachutisten bij hun terugtocht bij de Klementbrug in Heerde de met hun blauwe overalls en oranje armbanden zeer herkenbare verzetsstrijders aantroffen, ontstond een vuurgevecht. Uiteindelijk vonden in dat vuurgevecht en door de Duitse represailles zeven verzetslieden en vijf buurtbewoners de dood. De brug en de nabijgelegen woning werden opgeblazen.
Twee jaar na het drama, op 13 april 1947, werd op die plek een monument opgericht, ontworpen door de architect Kammeijer en uitgevoerd door mijn vader, hij was immers steenhouwer, David van Beetz. Nog jaarlijks vindt bij dat monument een herdenkingsplechtigheid plaats.
Hij sprak, zoals ik al schreef, vrijwel nooit over de oorlog en ik vroeg hem
er ook zelden naar. Intuïtief voelde je aan dat het een te gevoelig onderwerp was. Nu ik zelf ouder ben, heb ik er spijt van dat ik daar niet overheen ben gestapt. Voorzichtige vragen over zijn verzetstijd hield hij, omzwachteld met algemeenheden, af. Er was nog zoveel meer te vragen: wist hij van het lot van z’n broers en andere familieleden toen hij ging onderduiken?
Zijn tekeningen uit die periode verraden somberheid, of is dat mijn interpretatie achteraf? Waarom maakte hij dat stripverhaal, dat ook duistere elementen lijkt te bevatten, nooit af? Ik herinner me hem vooral als een bedachtzame en zeker in latere jaren, als in zichzelf teruggetrokken man. Zijn artistieke en technische vaardigheden heeft hij, misschien door de oorlog, onvoldoende kunnen ontplooien.
Er moest een gezin worden onderhouden. Voor het zakenleven was hij, zo moet hij
ouder wordend hebben beseft, uiteindelijk niet in de wieg gelegd; vooral de laatste jaren werden de eindjes moeizaam aan elkaar geknoopt.
Zijn revolver, een oude Russische Nagant M 1895 ligt nu na een wat hilarische procedure, waarbij mijn broer bijna werd gearresteerd wegens verboden wapenbezit, toen hij het voorwerp wilde aanbieden, in het depot van het Joods Historisch Museum in Amsterdam, samen met andere persoonlijke documenten, foto’s, brieven onder andere aan mijn
moeder en zijn verzetsmaatje Henk Vredeling, en heel bijzonder: het stripverhaal Jippy Jolig op stap, dat mijn vader in de onderduik schreef en zelf fraai illustreerde. (5)
Noten
1 Landelijke Knokploegen of LKP is de naam voor een verzetsorganisatie die werd opgericht door de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). De onderduikers die geholpen werden hadden dringend behoefte aan allerlei voorzieningen, zoals persoonsbewijzen en bonkaarten, die zij onder eigen naam natuurlijk niet konden krijgen.
2 Een huis met verhalen, op: https://opiniez.com/2019/05/04/een-huis-met-Toen de
verhalen/freekvanbeetz/
3 Zie http://bdi.memorialdelashoah.org/internet/jsp/core/MmsRedirector.
jsp?id=62915&type=VICTIM#
4 Vrij Nederland, 31 augustus 1974.
5 Manuscript (4 versies)van een kinderboek getiteld Jippy Jolig op stap in de onderduik
geschreven en geïllustreerd door David van Beetz, circa 1943.Tijdens zijn onderduikperiode doodde David van Beetz de tijd onder andere met het schrijven en illustreren van een kinderboek, getiteld Jippy Jolig op stap. In totaal telt zijn manuscript 40 tekeningen waarvan twaalf in kleur. Van Beetz was een niet-onbegenadigd amateurtekenaar en de tekeningen zijn fraai uitgevoerd. Na de oorlog is er sprake geweest van publicatie van het boek maar daar is het niet van gekomen
Ontvang gratis onze nieuwsbrieven!