De Joodse geestelijke verzorging bij Defensie bestaat 75 jaar. Relatief kort, want al voor de Tweede Wereldoorlog waren collega’s met een Joodse achtergrond actief bij de krijgsmacht. Ook nu kiezen relatief veel Joden voor militaire dienst, weten de Joodse geestelijken. De komende weken nemen zij ons mee in de wereld van hun geloofsovertuiging bij Defensie. We trappen af met een stukje geschiedenis.
Door: Djenna Perreijn / Defensie
Kantoren vol foto’s, een bibliotheek en zelfs een lessenaar met Thorarollen die zijn geschonken door een Joodse oudgediende. Zo’n ‘Joodse gang’ op het Marine Etablissement Amsterdam was 75 jaar geleden ondenkbaar, volgens de geestelijk verzorgers (GV’ers) die het nu hun werkplek noemen. Sterker nog, als Radio Oranje (radioprogramma van de Nederlandse regering in ballingschap) de aanstelling van de eerste krijgsmachtrabbijn in 1944 bekend maakt, wordt dat op antisemitische wijze becommentarieerd.
Surinaamse Schutterij
Om te weten hoe die rabbijn en zijn collega GV’ers 75 jaar later hun werk kunnen doen, gaan we terug in de tijd. De Surinaamse Schutterij (landmacht) had al in 1686 een eerste Joodse compagnie. In 1808 laat Napoleon ook Joden toe in het Nederlands leger. In de decennia die volgen werken Joodse militairen afwisselend in Joodse bataljons of verspreid over compagnieën.
Jaloezie
“De Joden samenvoegen in bataljons zou volgens regimentsleidingen als voordeel hebben dat ze hun koosjere maaltijden, feestdagen en andere gebruiken zelf kunnen regelen”, vertelt hoofd krijgsmachtrabbijn Menachem Sebbag. Het vullen van die eenheden is door de dienstplicht geen probleem.
“Maar meneer Levi uit Groningen en meneer Cohen uit Limburg wilden wel het liefst dichtbij huis werken, maar moesten per se naar 1 van de Joodse bataljons in bijvoorbeeld Harderwijk.” Bovendien ontstaat er in de jaren 30 van de 20ste eeuw jaloezie. Andere eenheden vinden dat Joodse collega’s door verlof op hun feestdagen en speciale (koosjere) voeding een bevoorrechte positie krijgen. “Aanvankelijk was daar in de verzuilde samenleving begrip voor. Maar in een organisatie waar uniformiteit zo belangrijk is, werkt het niet om ‘aparte’ brigades maken.”
Eerste krijgsmachtrabbijn
Om de zorg voor militairen uit te breiden, stelt de staat tijdens de mobilisatie in 1914 voor het eerst Geestelijke Verzorgers (GV) aan. Het zijn 4 aalmoezeniers en 8 ‘veldpredikers’; katholieke en protestantse geestelijken. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de Joodse gemeenschap, blijft Joodse GV uit. Rabbijnen krijgen door de gemeenschappen de taak om voor Joodse militairen te zorgen, maar worden niet erkend of betaald door Defensie.
Er zijn al zo’n 1.000 GV’ers in dienst als koningin Wilhelmina in 1943 verzoekt Salomon Rodrigues Pereira aan te stellen als adviseur van Joodse aangelegenheden en eerste krijgsmachtrabbijn. Hij moet de belangen behartigen van Joodse militairen uit de Prinses Irene Brigade, die in Engeland in ballingschap zit.
‘Trotsch’
“In die brigade zaten relatief veel Joden”, weet Joe van den Bergh, kleinzoon van Salomon Rodrigues Pereira. Hij kende zijn grootvader, die in 1966 op 81-jarige leeftijd stierf, goed. “Hij deelde de verhalen uit zijn tijd als majoor graag. Zoals zijn boottocht naar Arromanches, Normandië. Een paar dagen na D-Day kwamen ze aan.”
Hij vond zijn werk belangrijk omdat er weinig aandacht was voor Joodse militairen en was trots op hen, zo blijkt uit 1 van zijn toespraken op Radio Oranje. ‘Met vreugde heb ik kunnen constateren, dat in elk onderdeel van onze Nederlandse Strijdmacht Joden hun plaats innemen. (…) Ik ben er trotsch op, dat de Joden in groot percentage aandeel hebben in het bevrijdingswerk.’ Als hij hoort dat het zuiden van Nederland is bevrijd, pakt hij een dienstvoertuig naar Nederland om het samen te vieren. “Ik vind het geweldig wat mijn grootvader in Engeland en Frankrijk heeft neergezet. Hij heeft veel Joden en ook niet-Joden kunnen helpen.”
1964
Pereira valt tijdens zijn werk als rabbijn onder de Protestantse GV, omdat er nog geen zelfstandig krijgsmachtsrabbinaat is. Dat volgt pas in 1964, onder grote druk van de gemeenschap. Krijgsmachtrabijn majoor Joram Rookmaker: “Het was pijnlijk dat het na de Tweede Wereldoorlog nog jaren duurde voor Joodse GV’ers zelfstandig konden werken. Pas later komt er meer ruimte voor de eigen, Joodse identiteit.”
Belangrijke stap
In 1991 maakt de Joodse geestelijke verzorging opnieuw een belangrijke stap. Naast de orthodoxe tak, komt er ook de liberale tak bij. “Maar dat ging niet vanzelf”, verduidelijkt hoofdkrijgsmachtrabbijn Sebbag. “In het land bestond veel vijandigheid tussen de stromingen. Een orthodoxe Jood zou nooit een voet zetten in een liberale synagoge.”
Nog steeds is er binnen de Joodse gemeenschap weinig verbinding tussen orthodoxe en liberale rabbijnen. Rookmaker: “We werken eraan om ook de afstand in ‘de burger’ te verkleinen, want het is historisch uniek dat wij hier met z’n drieën samenwerken. Als we op gesprek bij de minister moeten, zouden we eigenlijk individueel moeten gaan om ieders belangen te behartigen. Gelukkig zijn we binnen Defensie een team.”
Volgende keer in deze rubriek stellen de 3 krijgsmachtrabbijnen zich voor. Want waarom kozen zij voor Defensie?
Dit artikel verscheen eerder in de Defensiekrant en is met toestemming overgenomen.
Ontvang gratis onze nieuwsbrieven!