Vanaf dat ik 5 jaar was weet ik dat ik op 14 verschillende adressen was ondergedoken, maar tot 1987 had ik uitsluitend een paar vage herinneringen aan mede-onderduikers op het laatste adres. Ik weet nog dat ik achterop een fiets van het ene huis naar het andere ben gebracht. En hoe koud het was. En ik herinner me dat ik me weleens samen met anderen onder de vloer moest verstoppen.
Al heel snel na de bevrijding, ik was toen net 5 jaar, is me verteld over het lot van mijn familie. De details zijn me gelukkig bespaard, daarvoor was ik te jong. Maar later heeft ook niemand me iets verteld. Voor informatie kon ik niet bij mijn veel oudere broer terecht. Zelf had hij als 15-jarige tiener op een morgen het ouderlijk huis verlaten om zich ruim 2 jaar te verbergen op een zolderkamer bij de ouders van een niet-Joodse schoolvriend. Zijn herinneringen maakten dat hij weinig over die jaren wilde praten, te pijnlijk. Zo bleef het voor mij tientallen jaren een raadsel wie me in de oorlog in huis nam en mijn leven redde. Behalve één ding: in de oorlog heette ik Wimmie. Daar kom ik in het eind van dit verhaal op terug.
In 1987 werd een klein stukje van de puzzel ingevuld. Ineens meldde zich mevrouw Mol uit Zwijndrecht. Petronella (Pietje werd ze genoemd) Mol, woonde in Zwijndrecht en verhuisde naar een bejaardenwoning. Bij het opruimen van haar oude woning stuitte ze op foto’s van ons gezin en een paar snuisterijen. Herinneringen kwamen boven en ze wilde nu ineens contact met het kind waarvan ze ooit de nanny was geweest. Ik vond het maar vreemd, ruim 42 jaar na de oorlog.
Maar ik toog toch naar de aanleunwoning in Dordrecht waar Pietje inmiddels woonde. Daar maakte ik kennis, ook met haar zuster Truus. Het was een ietwat merkwaardige ontmoeting. Wat wilden die vrouwen van me? Ze wilden niets, zo bleek het, het bezoek verliep vlot, Pietje en haar zus waren aardige vrouwen. Ik had zoveel vragen.
Pietje vertelde dat ze vlak voor mijn geboorte in ons gezin kwam als dienstmeisje maar vooral als mijn toekomstig kindermeisje. In 1942, ik was toen 2 jaar, werd het aan niet-Joden verboden om te werken voor Joden, laat staan bij ze te wonen. Maar Pietje was heel moedig en bleef zorgen voor het jongetje waar ze dol op was. Begin 1943 werd Scheveningen levensgevaarlijk. Mijn broer was dus al ondergedoken en mijn ouders moesten haast maken. Pietjes ouders verzorgden een onderduikadres voor hen, pal naast hun eigen huis. Voor mij was daar geen ruimte, ik kwam in huis bij de familie Mol. “Een Indisch neefje uit Rotterdam,” was het verhaal. Lang duurde de onderduik daar niet, er was verraad. Mijn ouders zijn op de een of andere manier teruggegaan naar Den Haag. Daar vonden ze even onderdak in de Reinkestraat. Niet lang. Op nummer 19 in die straat herinnert een gevelsteentje dat op dat adres 27 onderduikers zijn opgepakt. Enfin…
Ik moest halsoverkop weg bij de familie Mol want de mensenjagers kwamen ook voor mij. Zeven en een halve gulden ‘kopfgeld’ gold ook de peuters. Pietje slaagde er in me mee te geven aan een meneer (haar woorden) van het verzet. Zelf werd ze gearresteerd en kwam er bij nader inzien nog genadig van af met “maar” drie maanden gevangenisstraf in de beruchte Scheveningen gevangenis, Oranjehotel. Hoewel ze het niet vertelde is het wel zeker dat ze daar is mishandeld. Haar kennis van waar joden zich verborgen was immers geld waard.
Ik wilde vooral meer info. Vooral waar ik de oorlog had doorgebracht. Wie waren de andere 13 families die hun leven hadden gewaagd door me te verzorgen? Vooral: aan wie had ze me meegegeven? “Een meneer van het verzet,” was haar antwoord. Een naam wist ze niet, meer wilde ze niet vertellen. Niet bij onze eerste ontmoeting en ook niet later. Letterlijk: “Jullie kunnen me slaan en doen wat je wilt, maar ik zeg het niet!” Pietje wilde ook niet zeggen waarom ze nooit iets van zich had laten horen. “ik wist dat het goed met je ging en ik wilde me niet opdringen,” was alles wat ze zei. Ik was blij om haar eindelijk te ontmoeten maar had gemengde gevoelens. Die paar foto’s en snuisterijen uit mijn ouderlijk huis had ik graag eerder gekregen.
We hielden contact. Zo’n twee keer per jaar bezocht ik Pietje en haar zuster. Dan gingen we lunchen bij van de Valk. “Daar was het eten het lekkerst.” Bij ieder halfjaarlijks bezoekje vroeg ik haar opnieuw naar de naam van de meneer aan wie ze me had meegegeven. Het lukte me niet om enige informatie uit haar te krijgen. Iedere keer weer werd ze heel opgewonden en had haar zuster moeite om haar te kalmeren. Truus beloofde dat er heus een dag zou komen dat haar zuster het zou vertellen. Maar helaas ging Pietje dood. Ze nam haar, en veel meer mijn geheim, mee het graf in.
Tot vorige week Donderdag. 78 jaar later wordt het volgende stukje van de puzzel opgelost door respectievelijk een mail van Joke den Boer, nichtje van Jan en Anna Dijhuizen en een lange brief van hun kleindochter Anke Dijkhuizen. Het blijkt dat Pietje me helemaal niet meegaf aan “een meneer van het verzet!” Ze gaf me mee aan haar eigen oom Jan en tante Anna! Wat in de brief staat maakt me sprakeloos. Met toestemming van de schrijfsters publiceer ik hun berichten hieronder.
Dit wil ik nog even kwijt. Jopie Dijkhuizen was de toen 20-jarige schoondochter Jan en Anna. Er was nog een Joodse onderduikster bij hen in huis, het 17-jarige meisje Gerda. Gerda is naar Engeland ontkomen (tijdens de bezetting!). Ze leefde nog in 1987, het jaar waarin Pietje zich bekend maakte. Jopie vertelde haar eigen kinderen hoe dol ze was op dat jongetje Wimmie Bezemer. Wat had ik beide vrouwen graag ontmoet. Een klein raadsel is opgelost. Na 78 jaar weet ik aan wie Pietje me heeft meegegeven. Maar een nog groter raadsel is daarvoor in de plaats gekomen. Waarom heeft Pietje nooit iets verteld over haar eigen familie? En nog vreemder, ze heeft haar eigen oom en tante en haar nichten en neven ook nooit verteld dat ze mij sinds 1987 weer regelmatig sprak. Dat raadsel zal nooit meer worden opgelost.
Mail van Joke den Boer:
Geachte heer Fransman, Een paar jaar geleden is mijn moeder Hennie Dijkhuizen overleden waarbij we als kinderen veel foto’s tegenkwamen. Deze hebben we verdeeld en kwamen in de kast terecht omdat we van veel niet wisten wie het waren. Een paar maanden daarna kwam ik na jarenlang uit beeld te zijn geweest in contact met twee nichten n.l. Anke en Gonny Dijkhuizen. Mijn moeder was een zus van hun vader Jo Dijkhuizen en mijn vader Bart Kamp was een broer van hun moeder Jopie Kamp. Hierbij liet ik een foto zien van een klein jongetje die ik niet thuis kon plaatsen. Waarop mijn nicht riep: dat is Robbie Fransman. Aan deze foto hangt een heel verhaal wat we u niet willen onthouden. Via Joods.nl ben ik aan uw mail adres gekomen. We hopen dat we door de foto en het verhaal een stukje van uw jeugd terug kunnen brengen. Het zou fijn zijn dat als u misschien volgend jaar in Westerbork komt we u bij de viering 75 jaar Bevrijd kunnen ontmoeten.
Vriendelijke groet,
Joke den Boer-Kamp en Anke Dijkhuizen
Brief van Anke Dijkhuizen:
Geachte heer Fransman,
Na elkaar een aantal jaren uit het oog te zijn verloren kwamen wij als nichtjes onlangs weer bij elkaar. En wat doe je dan? Familieherinneringen ophalen en oude foto’s bekijken! Van de meeste foto’s konden we wel traceren wie er op stonden, maar wie was dat kleine jongetje met onze oma op de achtergrond? Het was beslist niet één van de broers van onze vader en moeder. Toen we het fotootje omdraaiden waren we zeer ontroerd door deze tekst die er achter op stond: Robbie Fransman Bijgenaamd Wimmie Bezemer. Dit was “Wimmie”, het kleine Joodse jongetje dat in de Tweede wereldoorlog bij opa en oma Dijkhuizen was ondergedoken en waarover mijn moeder Jopie Dijkhuizen-Kamp zo vaak had verteld! Opeens kreeg dat kleine onderduikjongetje een echt gezicht en een echte naam! Wat bijzonder!
Het fotootje liet mij niet meer los en ’s avonds googelde ik impulsief de naam Robbie Fransman. Vrijwel direct kwam de naam Rob Fransman naar voren en daarmee ook veel informatie. Ik meende op de foto’s gelijk de kleine Robbie te herkennen. De bevestiging dat u dat kleine jongetje bent kwam bij het lezen van uw 4 mei toespraak in Nijmegen. Daarin schreef u dat uw gezin in januari 1943 moest onderduiken in Zwijndrecht. U werd in huis genomen door de ouders van het dienstmeisje Pietje Mol. De ouders van Pietje hebben u, nadat het adres in Zwijndrecht was verraden, naar mensen van het verzet gebracht. Die mensen waren mijn grootouders, Jan en Anna Dijkhuizen- Bezemer uit Schiedam. Anna was een nicht van Pietje Mol. Mijn moeder, Jopie Dijkhuizen-Kamp, heeft ons vaak verteld over de kleine “Wimmie”. Graag wil ik dit verhaal, uw geschiedenis, aan u doorgeven.
Begin 1943 brachten de ouders van Pietje Mol-Bezemer, Cornelis en Klazina Bezemer-Vernel, een klein jongetje bij Jan en Anna Dijkhuizen-Bezemer. Zij woonden toentertijd op de Veenlantstraat 28 in Schiedam. Het gezin Dijkhuizen had 7 kinderen, 6 jongens en een meisje. Het jongetje kreeg de schuilnaam Wimmie Bezemer, hij zou het neefje van Anna zijn. Er was nog een onderduikster Gerda, een meisje van waarschijnlijk zo’n 17 jaar oud. Mijn moeder Jopie Kamp, toen 20 jaar oud, had verkering met Joop, een zoon van Jan en Anna. Zij woonde bij hen in, zodoende trok zij heel veel op met Wimmie en Gerda. Hoelang Wimmie en Gerda bij Jan en Anna ondergedoken hebben gezeten kan ik helaas niet vertellen, maar het moeten in ieder geval meerdere maanden zijn geweest. Op een dag ging de telefoon. Een onbekende mannenstem zei : “Breng de jongen weg”. Meteen was duidelijk dat het verblijf was verraden en dat Wimmie en Gerda per direct weggebracht moesten worden. Jopie zou hen naar een nieuw adres in Rotterdam brengen. Ze stapte met Wimmie en Gerda op de tram. Tot haar grote schrik stroomde een paar haltes verder de tram vol met Duitse soldaten. Zij klemde Wimmie tegen zich aan en trok zijn capuchon ver over zijn hoofd zodat de donkere haren en grote ogen niet zichtbaar zouden zijn. Gelukkig liep het goed af, Jopie en Gerda mochten op hun plek blijven zitten. Uit veiligheidsoverwegingen stapten ze een aantal haltes voor het opgegeven adres uit. Even verderop sloeg de schrik Jopie opnieuw om het hart. Controle! “Ren jij maar vast vooruit Wimmie”.
De persoonsbewijzen werden gecontroleerd en goedgekeurd, ze mochten verder. Naar Wimmie hadden ze nauwelijks gekeken. Opnieuw waren ze door het oog van de naald gekropen! Voor de zekerheid liepen ze nog een paar straten om om te controleren dat ze niet gevolgd werden. Ze kwamen veilig aan op het opgegeven adres. Met een dubbel gevoel nam Jopie afscheid van Wimmie en Gerda. Opgelucht dat ze veilig aangekomen waren, maar verdrietig om het afscheid en zich afvragend wat er verder met hen zou gebeuren. Ze had de kleine Wimmie voor altijd in haar hart gesloten. Na de oorlog hoorde de familie Dijkhuizen dat Wimmie en Gerda allebei de oorlog hadden overleefd. Gerda heeft de oversteek naar Engeland kunnen maken en werd één van de stemmen van Radio Oranje. Jopie heeft na de oorlog regelmatig contact met Gerda (Gerrie Hahmans) gehad.
Jopie trouwde in 1947 met Joop Dijkhuizen. Mij, mijn broer Jan en zus Gonny heeft ze vaak over Wimmie verteld. Wat had ze hem graag een keertje terug willen zien. Zonder het te beseffen is dat ook gebeurd! Met veel belangstelling hebben wij samen de berichtgeving rond het Demjanjuk proces gevolgd! Niet wetende dat het “Wimmie” was die ze daar regelmatig als mede aanklager in beeld zag. Jopie is in 2016 op 93 jarige leeftijd overleden. Jammer dat ze niet meer, bewust, heeft kunnen zien dat het nu goed met u gaat. Dat u een prachtig gezin met kinderen en kleinkinderen heeft.
Meneer Fransman, we weten natuurlijk niet of dit stukje van uw geschiedenis al bij u bekend was. Maar na de vondst van het fotootje wilden wij dit graag met u delen. Wij zouden het heel bijzonder vinden u een keer te mogen ontmoeten, maar dat is geheel aan u. Misschien zou het mogelijk kunnen zijn bij een van uw lezingen. In ieder geval wensen wij u alle goeds en nog vele gelukkige gezonde jaren met uw familie.
Anke Dijkhuizen mede namens mijn broer Jan en zus Gonny.