Nadat de verspieders in het land Kanaän – het huidige Israël – geconfronteerd
werden met bewoners en steden die een onverslaanbare indruk maakten,
verloren zij hun motivatie en berichtten zij het Joodse volk: “Wij kunnen tegen
dat volk (het Kanaänitische) niet optrekken, want het is sterker dan wij.” (Bamidbar 13:31).
De gedemotiveerde verspieders zeiden dat het Joodse volk op geen enkele wijze in staat zou zijn om Erets Jisrael te veroveren en te bewonen. Veel verklaarders stellen hier de vraag: Het Joodse volk was getuige van de Goddelijke bescherming, van de Tien Plagen, de doortocht door de Schelfzee, het ontvangen van de Thora, de voortdurend aanwezige waterbron, de wolken die het volk 24/7 beschermde en het hemelse brood. Hoe is het dan mogelijk, na al deze bovennatuurlijke gebeurtenissen, dat zij nog steeds twijfelden of G-d wel in staat zou zijn om, met hen, het land Israël te betreden?
Een briljant antwoord dat ik onlangs heb gelezen, wil ik met u delen omdat het
juist in onze moderne tijd grote relevantie heeft.
Het geloof in G-d dat het Joodse volk op dat moment had, was niet de vrucht
van enige inspanning hunnerzijds. In Egypte waren de Joden, net als de mensen
om hen heen, afgodendienaren. Hun geloof in G-d na de uittocht, was enkel
gebaseerd op de dramatische en de bovennatuurlijke wonderen die ze gezien en
beleefd hadden. Maar, zo schrijft mijn verklaarder, een geloof dat niet voortkomt
uit rationeel denken en/of uit verdieping, een geloof (en iedere vorm van gedachte) dat zich snel heeft ontwikkeld en enkel gebaseerd is op een confrontatie met het bovennatuurlijke, kan heel krachtig zijn, maar zal vaak bijzonder snel vervagen.
In de Midrasj – vertellende literatuur – wordt aangegeven dat de profetie die de
Joden hadden toen zij door de zee trokken, groter en krachtiger was dan de
profetie van de profeet Ezekiel. Hoe kon het zijn dat ze dan toch, keer op keer,
de fout ingingen? Het antwoord is: de inspiratie verdween met de dezelfde
snelheid als waarmee die was gekomen. De profeet Ezekiel had echter jarenlang
zeer intensief aan zichzelf gewerkt en zo langzaam maar zeker een bepaald
niveau van profetie bereikt. Hij had er zich voor ingespannen en dus het hield
stand. Hoe bijzonder de wonderen, waarmee het Joodse volk geconfronteerd
werd, ook waren, het waren geen blijvertjes. Bij elke nieuwe uitdaging viel het
geloof weer weg.
Ook in de Talmoed (Megillah 6b) wordt benadrukt dat indien iemand vertelt dat
hij Torah-kennis heeft verworven “zonder al teveel inzet”, dat je hem dan niet
kan geloven. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor Torah-kennis. Voor alles wat
enigszins waardevol is moet gezwoegd worden. Er bestaan geen sluiproutes.
Maar, beste lezer, waar ik het eigenlijk over wil hebben is onderwijs, educatie en
opvoeding. Zoals een profetie alleen duurzaam is indien het een resultaat is van
hard werken, zo geldt hetzelfde voor educatie. Vertrouw alstublieft niet op de
school om je kind op te voeden. Laat het niet aan je omgeving over om je kind
wijsheden bij te brengen en wacht zelfs niet op je eigen rabbijn om je kind
kennis over te dragen.
Als wij willen dat onze kinderen succesvol zijn, blij, gelukkig, zich blijven
ontwikkelen, nieuwsgierig, gezond en sterk van geest, dan moeten wij
investeren. Het is belangrijk dat wij, als jonge ouders, investeren in deze meest
belangrijke beleggingsobject. Ja, het bedrijf en de gemeenschap en de sociale
omgeving is belangrijk, maar niets is zo renderend en zeker als de investering in
de opvoeding en ontwikkeling van onze kinderen.
Sjabbat sjalom!
De Parasja, afdeling in de Torah die wereldwijd in de synagogen wordt gelezen,
is deze week: Sjelach – Bamidbar 13:1 t/m 15:41. Sjabbat begint 19 juni om
20:15 uur en eindigt op 20 juni om 23:17 uur.