Onlangs is op Netflix verschenen de serie “Unorthodox’”. De serie geeft het leven weer van een jong echtpaar dat onderdeel uitmaakte van de ultraorthodoxe Satmar beweging in New York, maar vervolgens die gemeenschap ontvlucht. Net als de rest van de samenleving heeft de Satmar gemeenschap prachtige elementen maar zijn er vanzelfsprekend ook tekortkomingen, die door sommigen meer en door anderen minder als een daadwerkelijk probleem worden gezien.
De vraag die veel gesteld wordt is wanneer een gemeenschap de vuile was buiten moet hangen en wanneer het beter is om een probleem intern op te lossen? Het antwoord daarop is niet altijd eenduidig. Het is evident dat je de politie niet inschakelt voor iedere burenruzie, maar dat je probeert deze eerst onderling op te lossen. Is er echter sprake van seksueel misbruik van kinderen of staat het welzijn van kwetsbare mensen op het spel, dan stap je uiteraard wel naar de bevoegde instanties. Het ingewikkelde is hoe je om moet gaan met het grijze gebied tussen intern en naar buiten.
In de Parasja deze week worden we geconfronteerd met twee teksten die allebei ingaan op naastenliefde:
“Ve’ahavta le’re’acha ka’mo’cha – Heb je naaste lief als jezelf” (Leviticus 19:18)
en
“Lo Tisna et achi’cha – Je zult je broer niet haten” (Leviticus 19:17).
Er staat dus dat ik een onbekende ‘naaste’ moet ‘liefhebben’ maar mijn eigen broer slechts ‘niet moet haten’. ‘Houden van’ is veel meer dan ‘niet haten’. Was het niet logischer geweest om mij te vragen om de vreemdeling ‘niet te haten’ en mijn directe familieleden ‘lief te hebben’?
De Tora vertelt ons hiermee echter dat indien wij in onze eigen directe omgeving tekortkomingen en problemen zien, dat we dan niet laf de ogen moeten sluiten en beroep doen op een zogenaamde naastenliefde. Het niet benoemen van problemen binnen de eigen groep valt niet onder ‘naastenliefde’ maar plaatst het Jodendom onder destructief gedrag. Problemen, zeker als het gaat om het welzijn van kinderen, moeten benoemd worden en vereisen aanpak en oplossing. Daarom staat er als het je eigen broer betreft “je moet hem niet haten”.
Bij het benoemen van het probleem is de kans groot dat er een conflictsituatie ontstaat. Conflict is in sommige gevallen echter noodzakelijk en onvermijdelijk. “Maar” zegt de Tora: “Haat primair het probleem, maar de persoon die het probleem veroorzaakt heeft, die moet je niet haten”. Laat het duidelijk zijn dat er geen probleem is met een specifiek persoon, maar dat het in acht nemen van regels en het in standhouden van een waardesysteem essentieel is voor een gemeenschap. Juist daarom moet je problemen wel benoemen, maar maak daardoor niet de fout om de probleemmaker te gaan haten en de facto het probleem niet op te lossen.
Als ik echter word geconfronteerd met roddels over misstanden bij culturen die niet de mijne zijn, die niet in mijn nabijheid leven en die ik nauwelijks ken, dan zegt het Jodendom: “oordeel niet en heb je naaste lief”.
De Parasja, afdeling in de Torah die wereldwijd in de synagogen zou worden gelezen, is deze week: Achare – Kedoshim ( Leviticus 16:01 t/m 20:27). Sjabbat begint 1 mei tussen 19:30 uur en 20:36 uur en eindigt op 2 mei om 22:03 uur.