Het is een soort traditie geworden: rond de meidagen schrijf ik een column waarin de oorlogsjaren en in het bijzonder gebeurtenissen rond mijn familie, centraal staan. Dat begon ooit met de Russische revolver die wij als kinderen ooit in de linnenkast op de slaapkamer van onze ouders aantroffen: de revolver die mijn vader als (joodse) verzetsman in de oorlog had moeten gebruiken.
De jaren daarop schreef ik over mijn gevoelens bij 4 en 5 mei en over het huis waarin mijn moeder opgroeide en van waaruit zij trouwde. Mijn ouders traden op 5 mei 1942 in het huwelijk. Hun trouwfoto is bijna iconisch geworden: ik kom die vaak tegen in publicaties en op het internet. Het is een foto van een joodse familie in een huiskamer bijeen voor het bruiloftsdiner.
Er is geen echte feeststemming, je ziet geen vrolijke, verwachtingsvolle blikken naar
een onbezorgde toekomst. Nog niet iedereen draagt de Jodenster, die vlak daarvoor,
op zondag 3 mei, was ingevoerd: de bevoorrading haperde die eerste dagen en van
mijn vader weet ik dat hij weigerde de ster op z’n trouwdag te dragen. Een groot deel van de bruiloftsgasten op het huwelijk van mijn ouders, die met zo’n bijna voelbare vrees naar de camera keken, keerde niet terug, vermoord in de concentratiekampen. Ook dat maakt die trouwfoto wellicht zo bijzonder: je voelt bijna de nog onbestemde dreiging.
Daarom is de vijfde mei ook voor mij meer beladen geworden en moest die datum,
immers hun trouwdag, dat ook voor mijn ouders zijn geweest. We vlagden misschien
daarom nooit op 4 en 5 mei. Van een aantal bruiloftsgasten die de oorlog wisten te overleven ken ik de verhalen. Ik heb die ook al eerder opgeschreven en voor de camera (AT5) verteld.
Zoals die van mijn grootmoeder van moederskant. Zij kwam uit een groot gezin:
twaalf kinderen, waarvan er twee voor de oorlog overleden. Haar vader Heiman
Leezer, mijn overgrootvader dus, was weduwnaar (van Saartje Wallage). Hij was 87
jaar oud toen hij met enkele van zijn kinderen en kleinkinderen werd weggevoerd en
in Auschwitz werd vermoord. Ook, het toen 16 jarig broertje van mijn moeder, werd
in Auschwitz vermoord. Van de vijftig nakomelingen van Heiman Leezer die in 1942
nog in leven waren, overleefden er slechts vijf de verschrikkelijke oorlogsjaren,
waaronder mijn grootmoeder, mijn moeder en tante. Vijf van de vijftig…. Het gaat elk
voorstellingsvermogen te boven.
Heiman Leezer was een “echt Gronings boertje”, volgens mijn oom, die hem begin
van de oorlog ontmoette. Een kleine veehandelaar. Ook zijn kinderen hadden
eenvoudige beroepen: veehandelaar, pakhuisknecht, arbeider, bakkersknecht,
naaister, hulp in de huishouding, koopman. Het waren vreedzame, hardwerkende
mensen. Groningers die onderling Gronings spraken. Ze lieten geen sporen na. We
weten vrijwel niets van hen, we hebben geen foto’s, of andere herinneringen. Oma
zweeg.
In 2014 hebben wij voor het woonhuis van Heiman Leezer, het geboortehuis van mijn grootmoeder, “Stolpersteine” onthuld. Het zijn tastbare herinneringen aan
de plek waar zij hun voetstappen hebben gezet en waar ze de deur voorgoed achter
zich sloten.
Veel minder wist en weet ik van mijn andere grootouders. Ik heb er nog steeds spijt
van dat ik mijn vader er nooit indringend naar heb gevraagd. Op de een of andere
manier besefte ik als kind dat je die ring van zwijgzaamheid niet moest doorbreken.
Hij zou er waarschijnlijk ook niet veel over hebben willen vertellen.
Wel wist ik dat in het gezin van die grootouders, Pinchas van Beetz en
Heintje Leeda, vijf jongens opgroeiden. Van hen overleefden alleen de oudste zoon ,
David, mijn vader en zijn 12 jaar jongere broer Lou, de oorlog. Lou was 14 jaar toen
de oorlog uitbrak en kwam daar nogal ‘beschadigd’ uit. Hij vertrok kort na de oorlog
met een groep andere joodse jongeren, allen overlevenden van de Holocaust, naar
het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina. Ze werden door de Britten op zee
aangehouden en voor lange tijd geïnterneerd in kampen op Cyprus. Uiteindelijk nam
Lou deel aan de onafhankelijkheidsoorlog die leidde tot de stichting van de staat
Israel. Niet lang daarna keerde hij naar Nederland terug, maar vertrok, rusteloos als
hij was, al snel en voorgoed naar de Verenigde Staten. Voor lange tijd verdween
oom Lou uit beeld en uit ons leven.
Hij werd zeeman en bracht het tot gezagvoerder bij de Amerikaanse koopvaardij, bevoer met vracht- en containerschepen alle wereldzeeën. In de VS trouwde hij met
….. een Duitse vrouw, dochter zelfs van één van Hitler’s generaals, onze tante Lola…
Begin jaren ‘70 kwamen mijn vader en zijn jongste broer weer met elkaar in contact.
Oom Lou en tante Lola hadden een villa op het Beierse platteland betrokken. Ze
leidden daar een nogal met alcohol beneveld leven, dat ze later in Spanje zouden
voortzetten. Oom Lou stierf daar op 62-jarige leeftijd. Hij stond ‘model’ voor de oude
zeeman in mijn roman “Uitzicht op Zee”.
Maar verder wist ik vrijwel niets over mijn grootouders en de andere broers van mijn
vader. Er zijn slechts een handjevol foto’s bewaard gebleven. De enkele flarden
familiegeschiedenis die mijn nogal zwijgzame vader ooit had losgelaten, zwierven
rond in mijn geheugen als verspreid geraakte snippers van een verscheurde krant.
De laatste jaren hebben mijn broers en ik naspeuringen gedaan. We wilden weten
wie ze waren, wat ze deden, kortom: hoe zag hun korte leven er uit.
Mijn grootvader Pinehas (Pinchas) van Beetz was een doofstomme ‘koopman in
galanterieën’, zo was me dat ooit verteld. Hij ‘ging langs de deuren’, had ik ook eens
gehoord. Dank zij een hulpvaardige archivaris heb ik kort geleden inzage gekregen in
een grote hoeveelheid documenten van het Amsterdamse Gemeentelijk Bureau voor
Maatschappelijke Steun. Ze gaven mij een schrijnend en soms ook wat onthutsend
beeld van het kommervolle bestaan van een arme venter die – zonder
ventvergunning (!) – met een koffer met garen en band in de plaatsen rond
Amsterdam zijn handelswaar probeerde te slijten. Daarmee kon hij zijn gezin
nauwelijks onderhouden.
Die formulieren – beslissingen op verzoeken om steun en bijstand -, volgeschreven door ijverige, vast goedbedoelende ambtenaren, onthullen een gezinsleven vol armoede en soms openlijk gebrek. Uit dezelfde stukken las ik tot mijn verrassing dat mijn grootvader niet alleen doofstom was, maar dat hij evenmin kon lezen en schrijven!
Het gezin van Pinehas en Heintje van Beetz verhuisde vaak: gebruikmakend van
kortingen op de huur – en een nieuw behangetje(?) – bij het betrekken van steeds
weer een andere woning. Na de lagere school moesten de zoons meteen aan het werk om bij te dragen aan het levensonderhoud van het gezin, maar dikwijls kwam ik in de formulieren de aantekening tegen dat één of meer van de zonen ‘tijdelijk zonder werk’ thuis werden aangetroffen: ach ja, de jaren 30. Mijn vader was een man met artistieke ambities, maar ging al jong, na twee jaar ambachtsschool, ‘de bouw in’, de steigers op.
Hij bekwaamde zich tot marmerzetter en steenhouwer, maar was ook af en toe zonder werk, las ik in de stukken. Aan het begin van de oorlog had hij een eigen
steenhouwerswerkplaats in de Jordaan, waar hij o.a. grafstenen vervaardigde.
Zijn jongere broers Sal (Samuel, gehuwd), Flip (Philip) en Arie (Aron) werden in 1942
in Auschwitz vermoord. De ambtenaar tekende op de kaart aan: “15 juli naar Dld
vertrokken”. Bij Arie had hij aangetekend: “7/7 het gezin verlaten, 8/7 kinderpolitie
aangifte gedaan”.
Kort daarop verscheen inderdaad een opsporingsbericht van de politie met foto. Arie was naar Frankrijk ontkomen. Mijn vader heeft lang in de veronderstelling verkeerd dat hij zich daar bij de Maquis had aangesloten en in het plaatsje Pithiviers zou zijn omgekomen. Maar we hebben daar nooit een graf kunnen vinden. Pas vele jaren later bleek dat hij in Frankrijk werd opgepakt, werd gedeporteerd en op 29 augustus 1942 in Auschwitz was omgebracht.
Mijn onlangs overleden broer Lou ontdekte dat hij voorkomt in het Franse “Memorial de la Shoa” onder een verkeerd gespelde naam: Aron van Dutz, maar waarvan alle verdere gegevens helemaal overeenkomen met Aron van Beetz. Een schrijffout had dus onze jarenlange naspeuringen dwars gezeten.….
Grootvader Pinehas en grootmoeder Heintje werden op 6 april 1943 weggevoerd
vanuit Westerbork en op 9 april in Sobibor, meteen na aankomst, vermoord. Waarom wilde ik dat weten en schreef ik dat op?
“Zij die herinnerd worden, blijven eeuwig in leven. Dat is een joodse wijsheid die bij
mij erin is gestampt. Door de naam van een overledene hardop uit te spreken en op
bewuste momenten te noemen, is diegene er altijd.” (Judith Zilversmit, Parool, 9
maart 2019)