Zo’n 25 jaar geleden kwamen we veel vaker dan nu in Israël. In het midden van de jaren ‘90 vlogen we er minstens 4 keer per jaar heen omdat onze eerste kleinkinderen in Israël op de wereld kwamen. Omdat we er zo vaak waren, werden de Israëlische grootouders ook onze familie. Voor ieder familiefeestje werden de “Fransmanim” uitgenodigd. Heel hartelijk, hoewel die feestjes voor ons niet altijd gemakkelijk waren. Iedereen met familie in Israël kent het fenomeen. Men wordt in het Engels buitengewoon hartelijk begroet. Speciaal voor ons is alle conversatie in het Engels. Vijf minuten, daarna wordt automatisch omgeschakeld naar Hebreeuws. Logisch natuurlijk, we knikken vriendelijk en begrijpen geen woord.
‘Dat moet afgelopen zijn,’ zeiden Sellie en ik tegen elkaar, ‘we gaan de taal leren!’ Het plan was dat wanneer we in Israël waren de tijd zouden vullen met een cursusje van een dag of 10 en dan de volgende keer weer een paar lesjes. Dochterlief regelde voor ons een plek op de plaatselijke oelpan. Een buitengewone mitswe want normaal is dit type oelpan uitsluitend voor nieuwe emigranten. Vol goede moed fietsten we op een ijskoude decembermorgen naar les. De oelpan was gevestigd in een oude school in het centrum van het lieflijke Kfar Saba. Helaas had het gebouw nauwelijks een verwarming, tot midden maart was het er steenkoud. Toen de winter voorbij was merkten we dat de airco het ook maar matig deed. Klagen deden we niet want we waren de enige leerlingen uit West-Europa. Alle anderen waren Russisch of kwamen uit Oezbekistan, Azerbaijan of een ander exotisch oord. Die mensen hadden nog nooit van airconditioning gehoord.
Onze lerares heette Erica. Een aardige dame met haar op haar tanden. Ze vertelde ons in het Engels dat het meteen het laatste Engels was wat we van haar zouden horen. ‘Ze schreef de 22 schriftletters op het bord en verteld de stomverbaasde klas dat we tot morgen hadden om die te leren. ‘Vanaf nu werd alles in geschreven Hebreeuws uitgelegd,’ maakte ze duidelijk. En zo gingen we na een half mensenleven ineens weer naar school. Wisten wij veel, met ons cursusje. De lessen begon om 8 uur en ging door tot 1 uur ’s-middags. Bovendien moest je minstens 3 uur per dag besteden aan het huiswerk voor de volgende dag. Erica was onze lerares, vader, moeder en vraagbaak tegelijk. Met haar viel niet te spotten.
Het was zwaar, het was moeilijk. Maar ook heel boeiend om na 30 jaar terug te zijn in school. We begrepen al snel dat ons oorspronkelijke plan om af en toe eens een paar weekjes les te nemen een illusie was. ‘Nu of nooit. Naar huis gaan en over drie maanden nog eens beginnen, ze zien ons aankomen.’ We leerden snel. Maar veel minder goed dan we zelf dachten. Dat bleek toen ons toeristenvisum met drie maanden verlengd moest worden.
Op het kantoor in Petach Tikwa werden we met alle egards ontvangen. Wat een aardige mensen! We mochten meteen doorlopen naar de chef van het kantoor waar we koffie en koekjes aangeboden kregen. Toen bleek dat ik door mijn gebrekkige verhaal de indruk had gewekt dat we in Israël wilden blijven. Toen de chef doorkreeg dat we alleen maar ons visum wilden verlengen werden we het kantoor weer uitgeknikkerd. We hadden de koffie nog niet eens op. “Gewoon aansluiten in de rij!” ’s-Morgens om 10 uur waren we in Petach Tikwa, om 7 uur hadden we ons visum.
Enfin, we maakten de cursus af en dachten dat we een aardig mondje Hebreeuws spraken. Genoeg voor achter de kassa in de supermarkt, waar de meeste van onze medeleerlingen ook in het begin terecht kwamen. Wij niet, we gingen gewoon terug naar Amsterdam. Hebreeuws spreken we bijna nooit meer want onze dochter woont alweer 20 jaar in Nederland.
Om een taal behoorlijk te spreken is een woordenschat van circa 15.000 woorden nodig. Na een half jaar oelpan kende ik er hooguit 1500 en daarvan is de helft weer vergeten. Maar toch gebruik ik graag mijn horeca Ivriet. In restaurants vraagt Sellie steevast om een menukaart in het Engels. Ik niet, dat is mijn eer te na. ‘Niet nodig,’ wuif ik weg. Vervolgens staar ik naar een onbegrijpelijk handgeschreven menu. Voor geen goud laat ik aan de serveerster merken dat ik er geen bal van begrijp. Zelfverzekerd wijs ik iets aan. Soms heb ik mazzel, dan komt er iets heel lekkers. En soms heb ik geen mazzel en komt er iets veganistisch dat ik haat. Om niet door de mand te vallen eet ik het toch op. Ondertussen laat ik smakkend weten hoe heerlijk ik aan het eten ben. Sellie kijkt me alleen maar aan en vraagt of ik wel wist wat ik bestelde. ‘Jazeker,’ zeg ik en eet met lange tanden door.