Afgelopen maandag las ik in het Parool dat zondag in alle vroegte het Monument van Joodse Erkentelijkheid is verwijderd. Een beetje in het geniep en zonder ceremonieel is het naar een werf gebracht. Goed ingepakt, dat wel, want het is de bedoeling dat het op het Weesperplein wordt teruggeplaatst. Wiens bedoeling meldt de krant niet. Wat mij betreft blijft het op die werf. In het krantenbericht komt ook Lex Wertheim aan het woord, de zoon van de beeldhouwer. Hij vertelt dat zijn vader blij was met de opdracht. Hij zegt er gelukkig wel bij dat het indertijd door de gedecimeerde Joodse gemeenschap gefinancierde monument een absurd gebaar was. Dat is zwak uitgedrukt. Het is meer dan absurd, het was en is een schandvlek. De tekst die op het monstrum staat maakt me ruim 70 jaar na de onthulling nog woedend.
Aan de beschermers van de Nederlandse Joden in de bezettingsjaren. Berustend in Gods wil. Vereend in uw afweer. Beschermd door uw liefde. Gesterkt door uw weerstand. Rouwend met u.
Hoe haal je het in je hoofd. Hoezo berustend? Hoezo beschermd? Hoezo vereend? Hoezo gesterkt? Er wordt op 4 mei niet eens herdacht bij het grijze onding. Natuurlijk is het feit dat ik dit schrijven kan reden tot dankbaarheid aan onze moedige beschermers. Maar er waren er zo weinig. Beschermd? Ja, ik toevallig wel, honderdvierduizend anderen niet. Gesterkt? Om de donder niet. Berustend? Misschien, wat moesten we anders. Om er, namens ons, Gods wil bij te halen is een gruwelijke gotspe.
Het monument is na druk van de Nederlandse overheid op Joodse bestuurders ontstaan. Koningin Wilhelmina (zij weer) stond erop. Maar het werd betaald met Joods geld, onttrokken aan de eerste Duitse herstelbetalingen. Een journaalfragment van de onthulling is te vinden op YouTube: “De hoogtepunten van 1950” heet het. Het filmpje duurt ongeveer een minuut. De mooie stem van Philip Bloemendaal vertelt dat het evenement werd opgeluisterd door de aanwezigheid van burgemeester ‘d-Ailly. We zien een aantal stemmig geklede mensen in optocht in de Weesperstraat. Dan mag Lex Wertheim een doek van het monstrum aftrekken. Philip Bloemendaal zegt dat de “nog overgebleven Joden hun dankbaarheid middels dit monument tonen aan hen aan wie zij hun behoud te danken hebben.” Er komt een man met een baard in beeld. ‘Zo ziet een Jood eruit!’ laat het filmjournaal zien voor de mensen die dat 5 jaar na de Sjoa misschien niet meer weten. Het zijn treurige beelden van treurige dociele mensen.
Vanmiddag reed ik even langs de Weesperstraat. Bouwmachines zijn druk bezig. Hier komt dus eindelijk het Namenmonument. Ik was dan ook nogal verrast om in een interview met Jacques Grishaver vandaag in de Telegraaf te lezen dat de opponenten toch nog proberen de bouw bij de Raad van State tegen te houden. Kennelijk heeft de gemeente vertrouwen in de uitkomst. Maar goed ook. Hoewel ik in het NIW-forum liet weten dat ik niet blij ben met de megalomane muur die er gaat komen. Het Grishavermonument noemde ik het en daar maakte ik vrienden en vijanden mee. Maar voor de treife toekomstige buren die de Namenwand willen tegenhouden heb ik nog minder sympathie. En nu de rechtbank bepaald heeft dat het er komen mag, heb ik er vrede mee.
Ooit hadden mijn aangetrouwde oom Jopie en tante Sientje vlakbij de bouwplaats een min of meer koosjer comestibleswinkeltje. In de piepkleine ruimte verkochten ze alles wat eetbaar was. Links brood en gebak en potten met kleverige snoep, rechts haring, zuurwaren, worst en weet ik veel. Het kinderloze echtpaar woonde boven de winkel in een poppenhuiswoninkje. Af en toe ging ik met de tram naar hen toe. Hoe druk ze het ook hadden in hun winkel, ik was altijd welkom. Sientje en Jopie waren voor de oorlog getrouwd maar hadden geen kinderen. Het waren hele vrolijke mensen. Misschien alleen maar voor de buitenwereld, realiseerde ik me later. Over de oorlogsjaren spraken ze nooit, zeker niet met mij, een tienjarig kind. In de winkel was tante Sientje streng voor me. Als ik het waagde om een zuurtje uit de pot te nemen kreeg ik een tik op mijn vingers. ‘Wie in mijn winkel iets pakt moet betalen,’ zei ze stellig. Maar boven maakte ze het meer dan goed en overstelpte ze me met eten. ‘Stukje kaas? Zure bom? Harinkje dan? Wil je er nog een? Hier, eet een taartje! Nee? Neem dan een stukje chocola!’ Overvol maar gelukkig ging ik huiswaarts.
In 1963 moest de Weesperstraat modern worden. Jopie en Sientje werden weggesaneerd. Ze huurden een woning aan de Nassaukade. Ik weet zeker dat ze niet meebetaalden aan dat verdoemde Monument van Joodse Dankbaarheid. Ze hadden warempel wel iets anders aan hun hoofd. Of ze gelukkig zouden zijn met het Namenmonument als herinnering aan al die vermoordde dierbaren, betwijfel ik.
Een gedeelte van dit stuk schreef ik in een andere vorm voor mijn eigen website die binnenkort uit de lucht gaat. Ik herschreef het vanwege de actualiteit, het artikel in de Telegraaf vandaag en het feit dat ik hier een veel groter bereik heb