Twee dagen per jaar denken we aan wat het kost, de prijs. Wat we doen moeten om onze kleine Joodse staat, Israel te hebben en te behouden herdenken we op onze Nationale Gedenkdag. Wat het kost, als er geen Staat Israel bestaat, herdenken we op de Nationale Holocaust dag. Uiteraard doen we er een feestdag bij: onze onafhankelijkheidsdag. Maar die begint pas als we 24 uur lang onze doden herdenken. En daar zit veel logica in, volgens mij.
Al jarenlang nemen wij deel aan de dodenherdenking in onze wijk, Romema Hayeshena in Haifa. Een wijk met elf straten. En elk jaar, op de David Ben Gurionschool, worden dan de namen gelezen van diegenen die hun leven in een oorlog, actie of tijdens een terreuraanslag verloren hebben. We zien hun gezichten – voor altijd jong: de eerste baby die in 1948 in de wijk geboren was, tot aan Orly, die in lijn 37 werd opgeblazen, enkele minuten nadat onze zoon, toen 13 jaar oud, teleurgesteld keek naar de bus die hij net gemist had. 48 doden. In een wijk.
De dodenherdenking vindt altijd plaats in Het Park der Kinderen, en het is altijd volle bak. Terwijl er gedichten voorgelezen worden door leerlingen en leerkrachten van de school, kijk ik altijd om me heen. Eerst met twee kleine meiden en een zoontje, die langzaam groeiden, en nu met twee grote meiden, nu moeders en een zoon die al vader is. Ik vertel ze nooit waar ik aan denk. Aan de vele angstige momenten in het leger, aan de makkers die sneuvelden, aan de waanzin van oorlog en geweld, aan de lugubere beelden die nooit zullen verdwijnen, maar ook aan een land dat te mooi is voor woorden en zich in 72 jaar ontwikkeld heeft tot een wereldwonder.
Vaak denk ik aan Koeshi, een achterlijke bijnaam voor een rechercheur van de politie Tel Aviv, want Koeshi betekent “neger”. Maar hij was trots op die naam en had geen probleem met de grapjes die we allemaal van en met elkaar maakten. Tijdens onze eerste parachutesprong kwam hij op me af en zei: “Mocht je parachute niet opengaan, open dan snel je reserveparachute. Maar als ook die niet opengaat, dan kun je erop rekenen dat er geen ambulance op je te wachten staat beneden.” Dat was zijn humor, gekke Koeshi. Toen we jaren later een gewonde terrorist op een brancard legden, kwam Koeshi kijken of hij, als hospik, de man kon helpen. Terwijl hij de terrorist nakeek en zijn wonden begon te behandelen, trok deze een 0.22 revolvertje uit zijn zak en schoot Koeshi in zijn hoofd.
Dus denk ik ook aan Koeshi, die tijdens acties ’s nachts altijd beloofde nooit te lachen, omdat zijn parelwitte vanuit de verte gezien konden worden. En Koeshi is helaas een van de velen, de veel-te-velen.
Om 8 uur ’s avonds gaat het eerste luchtalarm af, om 11 uur de volgende ochtend het tweede luchtalarm. En we staan stil: uit respect, uit dankbaarheid en uit trots.
Velen menen dat de gesneuvelden helden zijn. Dat weet ik niet zeker. Voor mij zijn de helden de ouders, broers, zusters, weduwen en kinderen van de gevallenen, die doorgaan en een leven proberen op te bouwen, ondanks het vreselijk zware verlies.
En ook nu, in het verre Duitsland, sta ik om 10 uur op uit mijn stoel en hou twee minuten mijn klep dicht. Omdat ik de prijs ken. De prijs van het behouden van ons land, en de prijs van het niet hebben van ons land.