De Nederlandse media kwamen de afgelopen week met tegenstrijdige berichten over het Nederlandse voornemen om producten die afkomstig zijn van Israëlische nederzettingen op de West Bank te gaan labelen.
NRC berichtte eerder dat het plan op de lange baan is geschoven, maar zowel NOS als Trouw meldden dat minister Timmermans heeft laten weten het plan gewoon te willen uitvoeren.
De Christen Unie is een van de felste tegenstanders van het plan. De partij organiseerde een online petitie die door 6000 mensen werd ondertekend. Maar ook de VVD is nu tegen het plan.
De Israëlische onderzoeker Ari Briggs schreef in The Jerusalem Post dat Han Ten Broeke, de VVD woordvoerder voor Buitenlandse Zaken, na het verkrijgen van nieuwe informatie andere coalitieleden overtuigde van de onjuistheid van de beslissing.
Briggs voerde in het artikel ook de argumenten aan die hij tijdens een presentatie voor de Tweede Kamer commissie van Buitenlandse Zaken naar voren had gebracht.
Zo schreef hij dat de maatregel probeert vooruit te lopen op het vaststellen van een grens. Minister Timmermans zei immers tegen de NOS dat de West Bank geen Israel is. Een dergelijke benadering is volgens Briggs voor de Palestijnen een aanmoediging om niet terug te keren naar onderhandelingen met Israel.
Er is echter nog iets anders mis met de opvatting dat de West Bank geen Israel is. De Oslo akkoorden voorzagen niet in het vaststellen van grenzen en ook daarna is er nooit een akkoord gesloten over de definitieve grenzen. Aangezien Israël het gebied in 1967 in handen kreeg na agressie door het Jordaanse leger kan er geen sprake zijn van illegale bezetting zoals vaak wordt beweerd. Het Franse hooggerechtshof heeft onlangs ook vastgesteld dat de Israëlische bezetting van de West Bank legaal is.
Het Franse hof kwam tot de conclusie dat de Israëlische aanwezigheid in de West Bank niet illegaal is en dat slechts de Israëlische overheid aangesproken kan worden op toepassing van artikel 49 van de vierde Geneefse Conventie. Dit betekent dat Israëlische bedrijven en burgers die zich vestigen op de West Bank de wet niet overtreden.
Overigens hield Jordanië de West Bank vanaf 1948 tot 1967 wel illegaal bezet. Het gebied was krachtens het mandaat besluit van de Volkenbond bestemd voor de vestiging van het Joodse nationale tehuis.
Een ander argument dat Briggs aanvoerde is dat de etikettering van Israëlische producten in strijd is met de burgerrechten van de Joden die op de West-Bank wonen.
Ook dit argument werd eerder ondersteund door uitspraken van Europese rechtbanken. Zowel het Franse Hooggerechtshof als het Europese Hof voor de Mensenrechten oordeelden dat het boycotten of de oproep daartoe van Israëlische producten onwettig is en dat het discriminatie inhoudt (op nationale, racistische en religieuze gronden).
Het is waarschijnlijk vanwege deze uitspraken van Europese rechtbanken dat de EU nu aanstuurt op een verkapte vorm van boycot, namelijk het etiketteren van Israëlische producten die afkomstig zijn van de West Bank.
Briggs wijst verder ook op de dubbele standaard die de EU hanteert waar het gaat om deze maatregel tegen Israel. De EU werkdefinitie van antisemitisme zegt dat het toepassen van een dubbele standaard waar het om Israel gaat, gelijk staat aan antisemitisme. De EU heeft dergelijke maatregelen nooit voorgesteld waar het om de Turkse illegale bezetting van noord Cyprus gaat of om de illegale Chinese bezetting van Tibet, schreef hij.
Er zijn echter nog enkele andere argumenten die Briggs onbesproken liet.
In feite treft de voorgestelde maatregel de Palestijnse bevolking het hardst. Zeker 40.000 Palestijnen werken voor Israëlische bedrijven op de West Bank, daarnaast zijn meer dan 250.000 Palestijnen voor hun dagelijks levensonderhoud afhankelijk van werk in dergelijke bedrijven. Deze bedrijven zijn bovendien de enige plaatsen waar co-existentie bestaat tussen Israëlische Joden en Palestijnen.
Zie bijvoorbeeld deze video over een supermarkt op de West Bank:
De Palestijnse bevolking heeft overigens zelf iedere boycot tegen het werken voor Israëlische bedrijven en tegen Israëlische producten genegeerd. Marwan Guliani uit Beit Jallah, een Palestijnse vertegenwoordiger van Israëlische producten die uitsluitend in de gebieden onder Palestijns zelfbestuur werkt, vertelde dat hij nog nooit heeft meegemaakt dat een Palestijnse winkelier deze producten niet wilde kopen.
Tot slot betekent het invoeren van de maatregel een schending van het zogenaamde Olmert Mandeson akkoord uit 2005. Dit handelsakkoord tussen de EU en Israel regelde de exporten van Israëlische producten, inclusief die afkomstig van de West-Bank. De Israëlische ambassade in Berlijn schreef in een brief aan de Duitse regering dat Israel de export van deze goederen uitvoert in volledige overeenstemming met dit akkoord en dat dit is geverifieerd door EU rapportage.
Bron: Missing Peace