De Israëlieten zaten nog steeds midden in de woestijn, maar ze kwamen wel steeds een klein stukje dichterbij het Beloofde Land. Niemand wist nog hoe dat onbekende Kena’an er uit zag waar ze naar toe onderweg waren. Tijdens de lange, lange tocht kregen de mensen en de priesters beetje bij beetje te horen hoe het leven van een goede Jood eruit moest zien. In het stuk van de Tora dat we vandaag lezen krijgt Mosje een les hoe de mensen later met het land moeten omgaan. Daarvoor moesten ze wel heel goed tellen. Tellen jullie mee?
Mosje moest de mensen leren dat ze zes jaar lang het land mogen bewerken, graan mogen oogsten en vruchten mogen plukken. Maar als het zevende jaar begint, precies op Rosj Hasjana, krijgt het land een heel jaar rust. Dat heet ‘sjmieta’. Eigenlijk is het ‘sjmieta-jaar’ een soort sjabbat voor het land. "Luister goed, mensen! Dit heeft G’d me verteld! Niemand mag in het rustjaar zijn land bewerken. Wat er zomaar uit zichzelf gaat groeien moet je rustig doorlaten groeien, je mag er niets aan doen. Je mag vruchten plukken en graan oogsten, maar niet meer dan je nodig hebt voor je eigen gezin. Alles wat in een rustjaar groeit is van iedereen. Je mag de planten water geven zodat ze niet van droogte doodgaan, maar verder mag je helemaal niets doen."
"Zeven maal zeven jaar moeten jullie tellen. En dan moeten jullie de sjofar blazen, op Grote Verzoendag. Dat is het teken dat het vijftigste jaar begint. Het vijftigste jaar heet Joweel-jaar. In het Joweel-jaar worden alle slaven vrij. Samen met hun gezinnen mogen ze gaan waar ze naartoe willen." En nu moeten jullie goed opletten: het Joweel-jaar begint na 7×7=49 jaar. Dat betekent dat een keer in de 50 jaar de land twee rustjaren krijgt. En toch was er altijd genoeg te eten voort iedereen, want zo zorgde G’d voor het volk Israël.
In het Jowel-jaar gebeurt nog iets bijzonders. Luister maar: "Als je in de vijftig jaar voor het Joweel-jaar wel eens iets aan iemand hebt verkocht, dan kun je het terug kopen." (Eigenlijk betekent het dat alle mensen en alle dingen vrij worden.) En Mosje ging verder: "Het land moet eerlijk verdeeld blijven. Dat is de wil van G’d. Het land Kenaan is van G’d. Jullie mogen er wonen. En het leven zal er goed zijn als jullie precies doen zoals G’d het jullie opdraagt. Dan weten jullie zeker dat jullie altijd voldoende te eten zullen hebben, ook in het rustjaar als je niet op het land mag werken."
Maar dat was nog niet alles. Ook voor het kopen en verkopen van een huis had G’d regels gemaakt. En er was een verschil tussen een huis in de stad en een huis buiten de stadsmuren. "Een huis in de stad is voorgoed van jou als je er een jaar in hebt gewoond. Zelfs in het Joweel-jaar kan niemand je huis terugkopen.
Maar een huis buiten de stadsmuren is niet hetzelfde als een huis in de stad. Een huis dat op het land staat hoort bij het land. In het Jowel-jaar wordt alles wat je verkocht hebt, weer van jou, dus ook het huis dat op je land staat. Dat is de wet voor iedereen. Maar wat de Levieten gekocht hebben is voor altijd van hen."
Al deze ingewikkelde regels moesten ervoor zorgen dat de Israëlieten in Kenaan een veilig en goed leven zouden hebben.
"Want", zei G’d tegen Mosje, "de kinderen van Isarel zijn Mijn dienaren. Ik heb ze uit Egypte bevrijd. Nooit mogen ze bidden tot een andere G’d. En de Sjabbat is een