Om te begrijpen waar het verhaal van deze week over gaat moet je weten wat reinheid eigenlijk is. Rein is een ouderwets woord en betekent eigenlijk niets anders dan schoon en gezond. Maar in de Tora betekent rein ook dat je op een heel bijzondere manier ervoor zorgt dat je schoon bent. Wie onrein is kan best een viespeuk zijn, maar hij of zij kan ook een ziekte hebben, of iets hebben aangeraakt of gedaan waardoor hij een belangrijke regel heeft overtreden.
Het was heel belangrijk om gezond te blijven: als iemand een besmettelijke ziekte had konden er heel veel mensen ziek worden. Zo’n besmettelijke ziekte was tsara’at. Tegenwoordig heet die ziekte melaatsheid. Er bestaan nu medicijnen voor, maar in de tijd dat Mosje met het volk Israël door de woestijn trok, was dat niet zo.
Daarom mocht iemand die tsara’at had niet meer tussen de mensen wonen. Hij moest buiten het kamp blijven, zodat dat andere mensen niet zouden worden aangestoken. De zieke moest zijn kleren scheuren en zijn haar laten groeien, zodat iedereen kon zien dat hij metsora was.
Je kunt je voorstellen dat hij heel erg blij was als hij tegen de Koheen kon zeggen dat hij weer beter was! Maar natuurlijk moest de Koheen het eerst zelf bekijken. Maar dat betekende nog niet dat de zieke meteen weer terug mocht in het kamp.
Nu begon er een periode van acht dagen waarin de Koheen de zieke helemaal rein ging maken. Dat was een heel ritueel. De Koheen had er twee vogels van dezelfde soort voor nodig, en een kruik met bronwater, een tak van de cederboom en een tak hysop, en een draad rode wol om de twee takken mee bij elkaar te binden.
Eerst slachtte de Koheen een van de twee vogels, en vermengde het bloed met het water in de kruik. De vogel werd begraven. De twee takken en de levende vogel maakte hij nat met het water uit de kruik, en daarna druppelde hij zeven keer wat water uit de kruik op het hoofd van de metsora.