Vorige week heb je gehoord hoe Ja’akov met al zijn kinderen, slaven, slavinnen en kuddes op weg was gegaan naar Kena’an, waar zijn oude vader Jitschak woonde.
Lawan, de oom van Ja’akov’s vrouw Racheel en Ja’akov kregen ruzie omdat hij wilde dat Ja’akov bij hem zou blijven wonen. Maar zo gemakkelijk ging de tocht naar Kena’an niet. ‘Esav, de tweelingbroer van Ja’akov, woonde in Kena’an.
Na de grote ruzie om het eerstgeboorterecht hadden de broers elkaar nooit meer gezien. Toen Ja’akov met zijn karavaan vlakbij het land Kena’an was gekomen hield hij halt. Wat nu? Ja’akov had geen zin in ruzie. Hij wilde graag vrede sluiten met zijn broer. Maar wat zou ‘Esav doen als hij Ja’akov met al die mensen en dieren door zijn land zag trekken?
Daarom stuurde Ja’akov een paar mannen vooruit. Maar toen de mannen terug kwamen vertelden ze dat ‘Esav met vierhonderd mannen op weg was naar Ja’akov. Die schrok vreselijk. Wat betekende dat? Oorlog? Zoveel mannen tegenover zijn eigen kleine groepje! Vier vrouwen, elf zonen en dochtertje en een paar bedienden, daarmee zou hij het leger van ‘Esav nooit kunnen tegenhouden. Ja’akov besloot zijn groepje in tweeen te delen, zodat de ene groep in elk geval zou kunnen vluchten, als het op vechten zou aankomen. Wat kon hij nog meer doen?
Ja’akov vroeg G’d om raad: "G’d van mijn vader Awraham, en G’d van mijn vader Jitschak! G’d, die tegen mij gezegd heeft: ‘keer terug naar je land, naar je geboorteplaats, Ik zal goed voor je zorgen’. Ik ben maar een gewone man, en U bent zo goed voor mij. U hebt alles gedaan wat U mij beloofd hebt. Toen ik van huis weg ging had ik alleen een stok. Daarmee ben ik de rivier de Jordaan overgestoken. Nu heb ik vrouwen en kinderen en heel veel vee. Kunt U mij nu redden, ik ben bang voor mijn broer. Ik ben bang dat hij mij en de moeders van mijn kinderen zal verslaan als wij elkaar tegenkomen…"
Om ‘Esav te laten zien dat hij geen ruzie meer wilde, bedacht Ja’akob een plan: hij zou ziijn broer geschenken sturen. Ja’akov koos tweehonderd geiten, twintig bokken, tweehonderd schapen, dertig kamelen, veertig koeien en twintig ezels uit zijn kudde. Hij stuurde een van zijn bedienden met een stel dieren naar ‘Esav.
De bediende moest tegen ‘Esav zeggen: "Al deze dieren zijn een cadeau van je broer Ja’akov. Ja’akov zelf komt achter ons aan. Een tijdje later stuurde hij weer een bediende met dieren naar ‘Esav, met dezelfde boodschap, net zolang tot alle bedienden en dieren op weg waren naar ‘Esav. Maar er gebeurde niets. Ja’akov werd ongerust. Toen het nacht geworden was bracht Ja’akov zijn vrouwen en kinderen naar een ondiepe plaats in de rivier de Jabbok. Hij bracht ze allemaal veilig naar de overkant, en zelf ging Ja’akov terug. Hij ging zitten wachten: zou ‘Esav naar hem toe komen?
Maar het was niet ‘Esav die naar Ja’akov toe kwam. Midden in de nacht stond er opeens een man naast hem. Het was pikkedonker, dus Ja’akov kon niet zien wie het was. De onbekende begon met Ja’akob te vechten, en Ja’akov vocht terug. Het gevecht duurde de hele nacht. Toen het licht begon te wor