“Stil”, zei Moeder om ‘t hoekje van de slaapkamerdeur, “Jaap slaapt een beetje. Maar we zullen de menourous vast klaarzetten. En als hij dan wakker wordt, kunnen Vader en hij ze dadelijk aansteken.”
Vader en Eva stonden samen buiten voor de deur van de slaapkamer. Maar nu kwamen ze op hun tenen naar binnen. Vader zette heel voorzichtig een klein tafeltje voor Jaaps bed. En daarop de twee menourous: één groote, mooie koperen menouro van Vader, en één aardige kleine blikken menouro van Jaap. “Nu wachten”, zei Vader, “tot hij wakker wordt.” En Vader, Moeder en Eva gingen met z’n drieën om het tafeltje zitten en wachtten.
Wat sliep Jacob lekker rustig. Net of hij helemaal niet van plan was wakker te worden. Maar kijk: daar bewoog zijn handje al, dat boven op de deken lag. En daar? “Hè”, zuchtte Jaap. Hij had zo heerlijk geslapen, en als je slaapt voel je helemaal niet dat je zo’n keelpijn hebt. Daar zag hij Vader en Moeder en Eva zitten. En daar zag hij ook het tafeltje met de twee menourous. “Chanoeko”, lachte hij.
Toen stak Vader van beide menourous dat aparte lichtje aan, dat niet bij het rijtje van acht hoorde. “Dat zijn onze knechtjes, die twee”, zei Vader. “Die moeten ons helpen, om de andere lichtjes aan te maken. Zal ik er vanavond maar eens vijf aansteken?” “O nee!” riep Eva, “Dat weet U toch wel! Vanavond maar één!” “Waarom?” vroeg Vader. “Och, U weet het wà t goed!” zei Eva. “U doet maar net of U het niet weet.” “Wà t weet ik dan niet?” “Dat het vanavond de eerste avond is, en dat je dan maar één lichtje opsteekt. En morgen twee, en overmorgen drie, en over-overmorgen vier, en dan vijf, en dan zes, en dan zeven, en dan acht?” “En dan negen, en dan tien?” ging Vader verder. “Och nee!” lachte Eva. “Er zijn toch maar acht dagen!”
“Hè Vader,” zei Jaap -en zijn stemmetje was al wat minder zacht dan in het begin- “gaat U nou aansteken?” “Ja, hoor”, zei Vader, “nu begin ik.” Jaaps ogen keken nieuwsgierig vanuit zijn bedje naar Vaders menouro, en hij luisterde, hoe Vader berocho zei: zou het lichtje dadelijk aangaan? Of? Hè, wat een ongehoorzaam lichtje was dat! Het wou maar niet aan.Tsss.. ssj.. ja, hoor, nu was het aan. “Nou ik,” zei Jaap. Moeder zette Jacobs menouro vlak voor zijn bedje en gaf hem het lichtje, dat voor knechtje speelde, -‘sjammosj’ noemde Vader het- in de hand. En heel voorzichtig, en heel trots, en heel blij stak Jaap zijn ene lichtje aan. Tsss..ssj.. klaar! “Niks moeilijk”, zei Jaap. En met een erg rode kleur luisterde hij, hoe Vader en Moeder en Eva samen ‘mongouztsoer’ zongen. Wat een mooi wijsje was dat! “De lichtjes mogen in een hoekje van de kamer blijven staan”, zei Moeder, “en dan mag Jaap er naar kijken, maar dan gaan wij de kamer uit.”
Toen was Jaap alleen, – alleen met de lichtjes. Die twee knechtjes-lichtjes, – zouden die het prettig vinden, om de andere lichtjes te helpen aanmaken? “Dag” knikte Jaap tegen ze. “Dag” zag Jaap de lichtjes terugknikken. Wat lag Jaap toch lekker. Zijn keel deed al lang zo’n pijn niet meer. En wat fijn, dat het Chanoeko was, en dat die lichtjes hem gezelschap mochten houden. “Dag, dag lichtjes!” “Dag, dag Jaap”. Jaap geloofde, dat het nog nooit zo lekker stil en gezellig in de slaapkamer was geweest. Nu werden de lichtjes kleiner en Jaaps ogen ook. “Nacht, nacht lichtjes!” “Nacht, nacht Jaap!”
Joods.nl heeft dit artikel kunnen plaatsen dankzij de medewerking van Amphora Books. U kunt bij hun terecht voor boeken van joods-Nederlandse en van Israëlische schrijvers. Meer informatie vindt u op hun website: www.amphorabooks.nl