Op Soekot, het oogstfeest, wordt het als een zegen beschouwd om familie, vrienden, buren maar ook onbekenden die geen eigen loofhut hebben uit te nodigen. Sommigen menen dat deze traditie van gastvrijheid voortkomt uit het verhaal over aartsvader Abraham, waarin hij in de openig van zijn tent zat om reizigers uit te nodigen bij hem te gast te zijn.
Naast bekenden nodigen religieuze Joden ook zeven ‘hemelse gasten’ uit: Abraham, Izaäk, Jacob, Mozes, Aaron, Josef en David. In de Sefardische traditie zet de familie een speciaal gedecoreerde stoel klaar in de soeka voor deze bijzondere gasten. In de moderne versie van het ritueel worden ook Sarah, Rebecca, Rachel, Esther, Deborah en Miriam uitgenodigd.
In een andere hedendaagse uitvoering worden ook overleden voorouders opgeroepen een bezoek te brengen aan de soeka van de familie. Maimonides beschouwde het betrachten van gastvrijheid op feestdagen als een religieuze plicht. Hij schreef: "Als men eet en drinkt is men verplicht ook de vreemdeling, wees en weduwe te voeden. Als men dit nalaat, voert men geen mitzvah uit ten behoeve van vreugde, maar ten behoeve van de maag."