G’d kiest een koning voor je uit; hij moet bescheiden zijn in materiele zaken en hij moet een Tora-rol schrijven die hij altijd bij zich draagt.
De priesters krijgen geen erfelijk bezit. Maar zij hebben recht op landbouwproducten. Luister niet naar waarzeggers van welke aard dan ook. G’d zal ware profeten zenden om het volk te leiden en geeft aan hoe valse profeten herkend kunnen worden.
Er worden vluchtsteden ingesteld voor degenen, die per ongeluk een medemens gedood hebben. Dit om aan de bloedwreker te ontkomen. Een moordenaar moet bestraft worden. Als twee mensen een valse getuigenis afleggen, dan ondergaan zij het lot dat zij in petto hadden voor hun slachtoffer.
Als er een oorlog op handen is, dan moet een priester het volk moed inspreken: G’d is met jullie. Wie niet aan de strijd zullen deelnemen zijn zij die pas een huis gebouwd hebben, een wijngaard geplant, een huwelijksbelofte hebben gedaan, en zij die bang zijn. Als men de vijand nadert moet men eerst vrede aanbieden. Vruchtbomen mogen niet geveld worden in een oorlog.
Als er dode wordt gevonden in het open veld, dan moeten de oudsten van de dichtstbijzijnde stad een kalf een dodelijke nekslag toedienen, hun handen erboven in onschuld wassen en verklaren dat zij niet schuldig waren aan de dood van deze mens.