De ‘censuuraffaire’ van emeritus hoogleraar van der Horst

Op "dringend advies" van de rector van de Universiteit Utrecht moest scheidend hoogleraar Nieuwe Testament Pieter van der Horst enkele passages uit zijn afscheidsrede schrappen. Twee maanden na die gewraakte 16e juni had  journaliste Elma Drayer een vraaggesprek met de professor.

Prof. Van der Horst, kenner van het Jodendom rond het begin van de gangbare jaartelling, wilde in zijn rede ingaan op de oude wortels van de mythe van het Joodse kannibalisme, en besluiten met de populariteit van deze beruchte mythe in de hedendaagse Arabische wereld. Rector W. H. Gispen van de Universiteit Utrecht was van mening dat de passages "geen onderdeel vormden van een wetenschappelijk betoog en door hun aard geen onderdeel zouden mogen vormen van een academische afscheidsrede".

Op 16 augustus verscheen in Trouw een artikel van journaliste Elma Drayer Ik had mijn poot stijf moeten houden. Hierin gaat de hoogleraar in op de gevolgen van de ophef rond zijn rede.

Nog één keer is emeritus hoogleraar Pieter W. van der Horst bereid terug te blikken op de ’censuuraffaire’. „Ik kan niet begrijpen dat intellectuelen zo kunnen handelen. Dat ze zo blind links zijn.”

Bijgekomen is Pieter W. van der Horst (1946) nog niet. „In Nederland is het stof nu gaan liggen”, zegt hij. „In het buitenland begint het pas.”

In zijn werkkamer in Zeist wappert de emeritus hoogleraar met een flinke stapel knipsels. „Allemaal over de affaire.” Het was, zegt hij met een klein lachje, de allereerste keer in zijn bijna veertigjarige carrière dat hij zich had willen uitlaten over de actualiteit. En nee, deze commotie had hij nooit verwacht. „Wel dat ze zouden mopperen. Niet dat ze me zouden muilkorven.”

Op vrijdag 16 juni 2006 sprak de judaïcus zijn afscheidsrede uit aan de Universiteit Utrecht. Onder zware druk van het universiteitsbestuur liet hij cruciale passages weg. De internationaal gerespecteerde onderzoeker, lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, had zich volgens het bestuur ’onwetenschappelijk’ willen uitlaten.

Van der Horst mocht niet zeggen dat de klassieke jodenhaat in de hedendaagse moslimwereld bloeit als nooit tevoren. Dat zou islamitische studenten zozeer kwetsen dat Van der Horst voor zijn veiligheid moest vrezen. Een fikse rel was geboren. „Ik heb zelf de media niet gezocht”, zegt hij. „Die zijn getipt door verontwaardigde collega’s.”

Achteraf heeft Van der Horst spijt van zijn capitulatie. „Ik had mijn poot stijf moeten houden. Dan had er verder geen haan naar gekraaid. Maar het punt is: Willem Hendrik Gispen zei dat hij zijn ’rectorale verantwoordelijkheid’ zou nemen. Het was hem ernst, hij had het over onverantwoorde risico’s. Hij wekte de indruk dat grote rampen voorkomen moesten worden. Ik ben te naïef geweest, ik geloofde dat dat misschien waar was. Ik zag aankomen dat het hele afscheid niet doorging. Dat offer was mij toch iets te groot. Pas later heb ik van iemand van de regionale veiligheidsdienst begrepen dat ik totaal geen gevaar liep. Die man moest er hartelijk om lachen.”

Nadat de censuuringreep in het weekeinde was uitgelekt, ging de universiteit in de tegenaanval – vooral via het liberale avondblad dat een vlammend hoofdredactioneel commentaar (’De bange rector’) aan de kwestie had gewijd.

Vier decanen stuurden een ingezonden brief naar NRC Handelsblad waarin zij Van der Horst de oren wasten. Rector Willem Gispen mocht zijn zegje doen. Een rondgang langs andere rectoren leerde dat ze in meerderheid precies zo gehandeld zouden hebben. Van der Horst: „Maar ze kregen een

Advertentie (4)