Het verhaal van Bileam en Balak

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: De Israëlieten blijven nog een tijdje in het land Moab, maar daar is koning Balak helemaal niet blij mee.

Het verhaal van Balak

De Israëlieten probeerden langs een omweg in Kena’an te komen. Ze kwamen aan de overkant van de rivier de Jordaan, bij Jericho in het land Moab. Daar woonden de Moabieten.
De Moabieten waren doodsbenauwd dat al die mensen met hun vee alles zouden opeten wat er op het land groeide. De Israëlieten waren met zoveel!
Balak, de koning van Moab, probeerde hulp te krijgen om het volk Israël uit zijn land te krijgen. Daarom stuurde hij mensen naar Bil’am, een man waarvan iedereen wist dat hij heel sterke vloeken kon uitspreken. Een vloek over het volk Israël, daar zou niemand tegenop kunnen!

Maar G’d verbood Bileam om naar Balak te gaan. Hij had andere plannen.

De koning van de Moabieten gaf het niet zo snel op: hij stuurde weer een gezantschap naar Bileam. Ze moesten Bileam proberen over te halen om mee te gaan naar koning Balak. Maar Bileam liet zich niet ompraten. Hij zei: "Ik wil er nog een nacht over slapen. Morgenochtend zal ik jullie antwoord geven."

Die nacht kreeg Bileam bezoek van G’d. "Ik vind het goed dat je naar Balak gaat. Maar een vloek mag je niet uitspreken."

De volgende dag zadelde Bileam zijn ezel en ging met twee bedienden op weg naar Balak. Maar het werd een wonderlijke reis. Bileam was nog niet zo lang onderweg tot de ezel opeens stokstijf bleef staan. Er stond een engel op het pad, met getrokken zwaard. Bileam zag de engel niet, maar het ezeltje wel! Ze werd erg bang en ging van de weg af. Bileam snapte er niets van. Van kwaadheid sloeg hij zijn ezeltje net zo lang tot ze weer op de weg ging lopen.
Een tijdje later was de engel er weer. Nu was het pad heel smal. Aan weerskanten waren muurtjes. Uit angst voor die figuur met dat grote zwaard drukte de ezel zich tegen het muurtje aan. Maar Bileam zag de engel niet, en begreep niet waarom zijn ezel zo raar deed. Blileam’s voet kwam klem te zitten tussen de buik van de ezel en de muur. Dat deed pijn en daarom sloeg hij het dier zo hard dat het weer begon te lopen.
Het pad waarlangs Bileam naar Balak moest reizen werd steeds smaller. En ja hoor: daar was de engel alweer! Nu was er niet eens plaats om naar links of naar rechts te gaan. Het ezeltje werd zo bang dat het plat op de grond ging liggen. Weer begon Bileam het ezeltje te slaan, maar ze verroerde geen poot meer. Maar Bileam had nog steeds geen engel gezien. En wat was hij kwaad op de ezel!

Toen begon het ezeltje opeens te praten! "Waarom sla je me de hele tijd? Ik heb je altijd overal naar toe gebracht, al toen je nog een klein jongetje was!" Dat was G’d die tegen Bileam sprak. En opeens zag Bileam ook de engel staan. Toen begreep hij dat het G’d zelf was die geprobeerd had hem tegen te houden. "Ga nu maar met de mannen van Balak mee, Bileam", zei de engel. Maar een vervloeking mag je niet uitspreken. Je zult van Mij de woorden horen die je mag zeggen."

Balak nam Bileam mee naar een heuvel waarvandaan ze een goed uitzicht hadden op de Israëlieten. Vol spanning wachtte Balak op de vervloeking die de macht

Advertentie (4)