De Meelstreep

De Meelstreep -geschreven door de historicus Martin Bossenbroek-, is een omvangrijke studie naar de terugkeer en opvang in het Nederland van na de Duitse bezetting. De Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) is initiator van dit boek. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan de Minister-President Wim Kok.

Deze hoofdlijnen zijn terug te vinden in De Meelstreep, het boek waarmee de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) op 1 november 2001 rapporteerde over haar omvangrijke studie naar de terugkeer en opvang in het Nederland van na de Duitse bezetting. De Meelstreep -geschreven door de historicus Martin Bossenbroek- wordt vergezeld door de bundel Mensenheugenis (redactie Hinke Piersma), waarin verslag wordt gedaan van de ervaringen van de slachtoffers zèlf.Historische contextHet SOTO-onderzoek heeft een veelstemmig en gevarieerd beeld van de Nederlandse naoorlogse samenleving opgeleverd. In De Meelstreep schetst Martin Bossenbroek een Nederland dat nu niet meer bestaat en waarover we ons kunnen verbazen dàt het ooit heeft bestaan. Zijn observatie bijvoorbeeld, dat het joodse oorlogsleed direct na de oorlog geïncorporeerd werd in het nationale verdriet, dat de joodse doden in de collectieve verwerking simpelweg werden opgeteld bij het nationale totaal, draagt bij aan onze beoordeling van de loop der dingen, maar hoeft niet te leiden tot een veroordeling van een toentertijd verkrampte samenleving.Naar de huidige maatstaven van psychosociale slachtofferopvang zou de sinds de jaren tachtig geponeerde stelling, dat de samenleving -en in het bijzonder de overheid- de oorlogsslachtoffers na de bevrijding in de kou hadden laten staan, kunnen worden onderschreven. Het meest opmerkelijk in deze vaststelling is de verschuiving van de definitie van ‘slachtofferschap’. Direct na de oorlog werd slachtofferschap materieel gedefinieerd, dus op grond van de naoorlogse situatie. Later verschoof de definitie naar degenen die tijdens de oorlog psychische en emotionele schade hadden opgelopen. Indien men de stelling van tekortschietende opvang plaatst in zijn historische context, is van opzettelijk in de kou laten staan uit het SOTO-onderzoek niets gebleken. Geestelijke oorlogsschade werd op de eerste plaats organisch geïnterpreteerd: men gaf prioriteit aan herstel van de door de oorlog verstoorde sociale orde.De ‘volksgemeenschap’ vormde in die benadering de grootste gemene deler, waaraan het individuele leed ondergeschikt was.GeschiedschrijvingDe SOTO werd in juli 1998 opgericht op uitnodiging van het eerste kabinet-Kok. Naast de (toen) lopende onderzoeken naar de afwikkeling van overwegend financiële kwesties, werd het van belang geacht onderzoek te doen naar de vraag tegen welke achtergrond de opvang en terugkeer van oorlogsslachtoffers beoordeeld kunnen worden. Deze beoordeling heeft in de afgelopen jaren een politieke lading gekregen doordat verschillende groepen van oorlogsslachtoffers bij de regering om genoegdoening hebben verzocht. Maar vanuit menselijk en historisch perspectief gezien, zijn de vragen naar de naoorlogse geschiedenis van nog groter belang. Historisch omdat deze bladzijde in de geschiedschrijving eigenlijk nog ontbrak. En menselijk omdat -als het werk van de SOTO iets heeft duidelijk gemaakt- in de ogen van vele nog in leven zijnde oorlogslachtoffers de opvang in bevrijd Nederland een onverbrekelijk onderdeel is van de beschadigingen die men als gevolg van de oorlog heeft opgelopen.TentoonstellingDe SOTO heeft het niet alleen bij de publicatie van bovengenoemde boeken gelaten. In samenwerking met het Verzetsmuseum Amsterdam is een tentoonstelling, De oorlog voorbij?, over opvangervaringen georganiseerd die ook nu nog te bezichtigen is. Daarnaast werd een educatief project op touw gezet voor het voortgezet onderwijs. Centraal daarin staat een documentaire van de hand van filmmaker Niek Koppen, Denkend aan Holland, die tijdens de presentatie van het SOTO-onderzoe

Advertentie (4)