Antisemitisme maakte Theodor Herzl ‘sehr unglücklich’, zo schreef de grondlegger van het moderne Zionisme meer dan een eeuw geleden in zijn dagboek.
De directe aanleiding voor deze opmerking was het lezen van een erg anti-Joods boek van ene Eugen Karl Dühring. Maar het bleef niet bij een boek. Terwijl hij in koets door Wenen reed werd hij nageroepen voor ‘Saujud’, jodenzwijn. En dan was er natuurlijk in Frankrijk de Dreyfus-affaire. De Joodse legerkapitein Alfred Dreyfus werd ten onrechte beschuldigd van landverraad. In Parijs werden zijn officiersstrepen van zijn uniform gerukt en wij werd veroordeeld tot levenslange verbanning.
Het hele proces wordt als dieptepunt beschouwd in de geschiedenis van het Franse antisemitisme. Herzl was als correspondent van de Neue Freie Presse nauw betrokken bij dit proces,. Hij dacht diep na over het kwaad van deze anti-joodse gevoelens en kwam tot de conclusie dat antisemitisme een maatschappelijk probleem was waarvoor een nationale oplossing moest worden gevonden.
Zijn oplossing lag aanvankelijk in de sfeer van een totale assimilatie van het Joodse Volk. Een opgaan in de volkeren zou die nare gevoelens vanzelf doen verdwijnen. Hij kwam zelfs op het idee audiëntie aan te vragen bij de Paus om het mogelijk te maken dat alle jongere Weense Joden zich massaal op één dag zouden laten dopen. Weg Joden betekende weg antisemieten. De audiëntie heeft hij nooit aangevraagd en gaandeweg kwam hij ook tot inzicht dat dit niet de weg was. En zo schreef hij zijn beroemde boek De Jodenstaat. Daarin legde hij uit dat er een Joodse staat moest komen waarin de Joodse burger zijn plaats zou krijgen. Aanvankelijk werd dit idee met scepsis ontvangen. Een goede vriend van hem, Dr. Friedrich Schiff, liet hem na het lezen van de eerste versie weten dat hij dit nieuwe idee waarschijnlijk te danken had aan een ‘zenuwinzinking’. De dokter raadde hem dan ook aan rust en medische verzorging te nemen.
Maar hoe dan ook, de Jodenstaat van Herzl werd meer dan veertig jaar na diens dood toch tot een Joodse Staat.
Het is maart 2006. De Israëlische stad Petach Tikwa wordt opgeschrikt. Vandalen zijn de Rambam sjoel, een van de synagoges in de stad, ’s nachts binnengedrongen. De muren worden beklad met swastika’s en met termen als ‘Dood aan de Joden’!
Het is mei 2006. Deze keer wordt in de Grote Synagoge ingebroken. De Heilige Ark wordt beklad met swastika’s. Teksten met ‘Lang leve Hitler’! en andere namen van Nazi’s ontsieren het meubilair en de muren.
In de geschiedenis van de eeuwigheid is het nog veel te vroeg om te oordelen of de man die zichzelf voorhield dat ‘iets wat je echt wilt geen droom is’ het gelijk aan zijn kant had. Tot en met vandaag zijn de (Joodse) geleerden het hier niet over eens.
Eén ding echter is wel gebleken. De directe aanleiding die Herzl aan het denken heeft gezet om tot de oprichting van een Joodse Staat te komen bestaat nog steeds. Maar nu, binnen de grenzen van die Joodse Staat. En dat is wel heel bizar.