Wat er moet gebeuren bij diefstal in verschillende omstandigheden en wat bij in bewaring geven van goederen of dieren, wanneer dat goed gestolen wordt of anderszins verloren gaat. Wat er moet geschieden als iemand een maagd verleidt, straf op het dienen van afgoden en het gebod de zwakkeren in de maatschappij te beschermen. Men moet rechtvaardigheid betrachten, geen valse getuigenis afleggen en geen omkoopgeld aannemen. Het land moet het zevende jaar rusten, evenals de mensen en de dieren op de zevende dag. De mannen moeten met de voetfeesten: Pesach, Sjawoeot en Soekot, voor G’d verschijnen met producten van het Land. G’d belooft de volkeren in het Land te helpen verdrijven. Hij zal het volk zegenen als ze zich aan Zijn voorschriften houden. Het volk belooft dat zij zullen “doen en luisteren’’ wat G’d wil. Mosje schrijft alles op wat HaSjeem gezegd heeft, leest het het volk voor en gaat naar boven om de Stenen Tafelen te ontvangen.
Koheen 21: 1-19. De Joodse slaaf gaat vrij in het 7e ja |
> “We’ele hamisjpatiem” -En dit zijn de voorschriften. Rasji legt uit, dat we’ele met de verbindende waw duidelijk maakt, dat hier voortgeborduurd wordt op Matan Tora op Sinai. Het laatste verbod luidde `Gij zult niet begeren’. Rabbi Ovadja Sforno stelt, dat een groot deel van het civiele recht gebaseerd is op het onderscheid tussen mijn en dijn. Had de Tora de scheidslijnen niet duidelijk afgebakend dan hadden wij nooit kunnen voldoen aan `Gij zult niet begeren’ omdat niemand had geweten waar de grenzen liggen.
> “We’ele hamisjpatiem asjer tasiem lifnehem” – En dit zijn de voorschriften, die jij aan hen zal voorleggen. De Tora kent bepalingen, die niet voor iedereen gelden, zoals de offerwetten, die alleen voor Kohaniem gelden. Het civiele recht geldt echter voor iedereen. Daarom staat er `die jij aan hen zal voorleggen’. Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Een jonge doch grote Talmoedgeleerde kwam eens bij Rabbi Jisra’eel Salanter en vertelde hem, dat hij geen sjocheet (ritueel slachter) meer wilde zijn omdat hij de verantwoordelijkheid voor het kasjroet niet meer aankon. Hij vreesde missers bij de sjechita (slachting) en kon daar niet van slapen. “Wat wil je dan gaan doen voor je parnose?”. “Ik denk dat ik maar beter in zaken kan gaan”, zei de wanhopige sjocheet. “Je vlucht voor de verantwoordelijkheid van de sjechita waar in feite maar een enkel Tora-verbod bestaat en zoekt je heil in het zakendoen, waar er tientallen verboden worden overtreden bij oneerlijk gedrag: diefstal, verduistering, oplichting, rente, te laat betalen, leugen, bedrog etc etc.!”.
> Aan het einde van de vorige sidra staan verschillende voorschriften voor het mizbe’ach (altaar). Nu had men kunnen menen, dat offers het belangrijkste zouden zijn in de religie. Daarom volgen nu de Misjpatiem – omdat de sociale voorschriften voor de offers komen.” Recht en tsedaka is G’d liever dan een offer” (Spr. 21:3).
> Waarom begint de Tora met slavernij? De Ibn Ezra verklaart:”Omdat er niets moeilijkers bestaat dan onderworpen te zijn aan een ander mens”.