WAJELECH (en hij ging): Mosje vertelt het volk dat G’d hem niet de Jordaan laat overtrekken en dat hij de leiding overdraagt aan Jehosjoe’a. Dit is de laatste dag van Mosje. HaSjeem zal de volkeren aan de overzijde van de Jordaan aan de Bne Jisraeel overleveren. Weest sterk en moedig!
Mosje schrijft de Tora ten einde en draagt op die eens per zeven jaar
aan het hele volk voor te lezen. G’d voorspelt Mosje dat het volk zich
van Hem zal afkeren na zijn dood. Mosje en Jehosjoe’a moeten een
gedicht schrijven dat later voorgedragen wordt. De Tora moet in de Arke
van het Verbond gelegd worden als getuige tegen het volk als ze
zondigen. Het volk moet bijeen komen om het gedicht te horen.
Koheen, Levi, 31:1-31:6 Mosje verklaart dat hij 120 jaar is en niet meer kan uitgaan of ingaan. Jehosjoe’a wordt aangesteld als opvolger van Mosje. G’d zal Zelf voor het Joodse volk in het land uittrekken. |
Rasjie
legt uit dat de uitdrukking “Ik kan niet meer uitgaan of ingaan” op
Tora-leren slaat: “Het leert ons dat de tradities en de bronnen van
wijsheid gesloten waren voor Mosje”. Deze verklaring is opmerkelijk
omdat we aan het einde van de Tora leren dat “Mosje’s oog niet
verduisterd was en zijn kracht niet was geweken” (Dewariem 34:7).
Hieruit blijkt dat Mosje fysiek nog voor de volle honderd procent
functioneerde. Verder schrijft hij het Sefer Tora – de Torarol –
af. Hoe moeten wij Rasjie’s commentaar begrijpen?
Het overdragen van authoriteit is vaak een moeilijke en uiterst
pijnlijke zaak. Om dit proces te begeleiden, liet G’d Mosje door een
zware levensfase gaan, waarna hij instemde met zijn lot. De verklaring
van Rasjie stamt uit een Midrasj waar staat dat Mosje tijdelijk geen
beschikking meer had over zijn kennis en geen toegang meer had tot de
bronnen van wijsheid. De Midrasj is veel langer dan het commentaar van
Rasjie en vertelt een hartverscheurend verhaal over de dood van Mosje,
waar we – terzijde – veel uit kunnen leren over onze eigen angst voor
de dood en ons doel in het leven.
Mosje verzocht de Almachtige om hem toe te laten tot het land Israël.
G’d antwoordde dat hij moest sterven. Sinds de zondeval van Adam
moet ieder mens sterven. Mosje accepteerde dit in eerste
instantie niet: “Adam was een zondaar, maar ik ben naar de Hemel gegaan
en ik heb op de berg Sinaï gestaan. Ik was als een engel. Ik
sprak met U van aangezicht tot aangezicht, en ik heb de Tora uit Uw
handen ontvangen! Heer der wereld, sta op van uw rechtszetel en neem
plaats op uw genadetroon, zodat ik niet hoef te sterven!”. G’d
antwoordde dat zelfs de grootste Tsaddiekiem (rechtvaardigen) moeten
sterven. Dit decreet kan niet worden teruggetrokken. Toen hij
zag, dat G’d niet te vermurwen was, wendde Mosje zich tot hemel en
aarde, tot de sterren en de hemellichamen, tot de bergen en de heuvels
en zelfs tot de Grote Oceaan. Maar allen bevestigden hem dat ook
zij aan het einde der dagen veroordeeld waren om te verdwijnen. Toen
Mosje terugkwam, wilde G’d hem troosten: “Dit is nu eenmaal de normale
gang van zaken. Elke generatie heeft zijn eigen leraren en leiders. Tot
nu toe was het jouw beurt om Mij te dienen. Jouw taak is nu beeindigd
en de tijd is aangebroken voor Jehosjoe’a om de leiding over te nemen”.
Mosje sprong hier direct op in: “Als het vanwege Jehosjoe’a is dat ik
moet sterven, laat mij dan leven en zijn leerling worden!”. G’d stond
dit toe om Mosje te helpen zich te verzoenen met zijn dood. De volgende
ochtend ging hij naar de tent van Jehosjoe’a. Jehosjoe’a leerde Tora
voor. Mosje stond incognito te midden van zijn leerlingen met zijn
hoofd naar beneden en zijn handen op zijn mond.