Veiligheidsmuur is legaal maar moet worden verlegd

Het Israëlische hooggerechtshof heeft geoordeeld dat een deel van het traject van de afscheiding tussen Israël en de Westbank moet binnen afzienbare tijd worden verlegd, om te voorkomen dat de bewoners van een vijftal Palestijnse dorpen worden afgesloten van de buitenwereld.



Het hof heeft de petitie van de bewoners van de Palestijnse dorpen op
de Westbank ontvankelijk verklaard en unaniem geoordeeld dat het ministerie van defensie het deel van de ‘muur’
bij de noordelijk gelegen nederzetting Alfei Menashe moet verleggen naar de ‘groene lijn’. De
nabijgelegen steden Kalkiliya en Habla, waar Palestijnen uit de enclave
voor de voortgang  van een normaal dagelijks leven van afhankelijk zijn, zouden
door het voorgenomen traject (rood op het kaartje) onbereikbaar worden.


Kaartje: haaretz.com


Opperrechter Aharon Barak heeft de staat opgedragen ook reeds gebouwde
en in aanleg zijnde delen van de afscheiding af te breken en een nieuw
traject te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de
Israëlische veiligheidseisen als de Palestijnse belangen en
mensenrechten.

De negenkoppige rechtbank oordeelde dat volgens internationaal recht
een leger in  bezet gebied het recht heeft een afscheiding op te
richten teneinde de eigen burgers te beschermen. Dat recht betreft dus
ook bewoners van de nederzettingen. Daarmee werd een onderdeel van de
Palestijnse petitie – Israël het recht ontzeggen een afscheiding op te
bouwen over de Groene Lijn, omdat die uitsluitend politieke motieven
zou hebben – niet ontvankelijk verklaard.

Jurisiche experts menen dat de uitspraak van het Israëlische
Hooggerechtshof wel eens grote politieke gevolgen zouden kunnen hebben.
Premier Sharon, die op dit moment in New York is voor de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties, zal de discussie over het oordeel
niet kunnen ontlopen.

De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag over de
‘muur’ wordt ‘ondeugdelijk’ genoemd, omdat het Haagse hof bij haar
oordeel in juli 2004 slechts de rechten van de Palestijnen gewogen zou
hebben en veel te weinig rekening had gehouden met de Israëlische
veiligheidsbelangen. De zaak was bij het Haagse hof aangespannen door
de Palestijnen. Israël liet zich bij de behandeling niet
vertegenwoordigen, omdat het de jurisdictie van het hof niet erkent.
Hierdoor ontbraken bij de procesgang harde bewijzen voor het
Israëlische standpunt. De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof
dat de muur illegaal is en moet worden afgebroken is overigens niet
bindend.

Advertentie (4)