Het is warm in Israël en het is zomervakantie, schrijft Eldad Kisch. Daarom is afl. 62 van het Dagboek van een Vredestichtertje een heel korte (maar daarom niet minder scherpe) overdenking.
‘Schadenfreude’, keurig vertaald als leedvermaak (een beetje gezapig,
dat vermaak; de Engelsen hebben er helemaal geen woord voor, ze zijn te
geremd). Kortom, dat gevoel drong zich bij sommigen van ons op, heel
even hoor, toen de settlers van de Gazastrook voor het eerst niet meer
ongehinderd naar hun huisjes mochten racen. Om te voorkomen dat
allerlei ongewenste elementen straks mee-ontruimd moeten worden, mogen
alleen bona-fide settlers de Gazastrook in. Een van deze lieden had
zelfs de euvele moed om naar de politie-agenten te schreeuwen: “Zijn
wij dan Palestijnen”, alsof deze belemmering van vrijheid alleen zou
gelden als normatieve maatstaf voor Untermenschen, en niet, God beware,
voor de ‘Heren van het Groter-Israël’.
Koek van eigen deeg.
©Eldad Kisch, 2005.
Eldad Kisch woont al meer dan veertig jaar in Israël. “Destijds was
ik flink zionistisch, nu ben ik wat gelouterd,” omschrijft hij
zichzelf. “Ik bekijk de gebeurtenissen
in onze streken met bezorgdheid, vooral waar onze menselijke en
ethische waarden steeds meer inkrimpen.’