Ingezonden: een ontdekkingsreis


Netzariem is een kleine stad in Gaza die onder de handen van de bewoners tot bloei en voorspoed kwam en nu, afgesneden van de wereld, wacht op de ontruiming en de daaropvolgende verwoesting en ontworteling. Wiesje de Lange, al vele jaren woonachtig in Israël, ging er heen en schreef een verslag vol emoties.

Een reis naar Netzariem in Gaza wil ik vergelijken met een reis naar
een andere planeet. Men rijdt aanvankelijk nog op moeder aarde, over
steeds eenzamer wordende wegen die tenslotte uitkomeneen soort van
laatste standplaats. Een soldaat die mij, stijf van ‘t lange zitten,
uit zag stappen en ietwat verwilderd rondkijken waar toch alles was, al
die normale attributen van de stadsmens, riep dat hier geen
parkeermeters te vinden waren, dat ‘parkeren echt niets kostte hier,
hoogstens het leven’.

Er stond een straffe, warme wind, passend bij deze wildernis.
Aanvankelijk zag ik geen sterveling behalve  de soldaat die me
even deed denken aan ‘De kellner en de levenden’ van Vestdijk. De
weinige andere aanwezigen, nietig in deze ontredderende
oneindigheid, zaten aan het oog onttrokken op lange banken onder een
soort van zonnedak te wachten op hun ‘hasa’a’ (vervoer) dat nu ook het
mijne werd.
 
Ik werd hier na een paar minuten bijzonder opstandig van,
wilde niet voor schietschijf spelen, wilde nergens op wachten maar
gewoon op eigen wielen doorstomen, Arabieren of geen Arabieren. Hoewel
twee meisjessoldaten hiermee verheugd instemden fluisterden
ze me toe dat dit helaas onmogelijk was. Zij waren zelf nog nieuw hier
maar de anderen (ze wezen om zich heen naar ruim
twintig lotgenoten) die al maanden hier gelegerd waren hadden hun
herhaaldelijk op het hart gedrukt dat dit niet kon omdat het
levensgevaarlijk was.  Een soldaatje dat m’n kleinzoon kon
zijn legde me ernstig en plichtsgetrouw uit dat ik
gehuld in kogelvrij vest en kasda (helm) verder kon als mijn auto
tenminste kogelvrij glas had en ook dan had ik alle kans dat er
niet alle slagbomen voor mij open zouden gaan. Dit hier was echt
en heus en onherroepelijk het eindstation voor alle burgerverkeer in
Israël. Ik moest wachten.
Meer autootjes (alle leken me belachelijk klein en fragiel)
arriveerden. Ze leken als tweelingzusters op die van mij. Vol met
oranje linten, wimpels, stickers waar het land Israëls werd opgeeist
voor Bijbelse doeleinden. De plek wekte de indruk van een
ge’improviseerd vliegveld ergens in de rimboe maar wat nog het
meest paste in de omgeving was een ruimteschip dat straks zwaar en log
neer zou zakken uit de oneindigheid om ons van dit uiteinde der aarde
op te scheppen naar een andere, meerbelovende planeet.
 
Na de lange rit zag ik niets in zitten op een houten bank. Ik begon
heen en weer te lopen in dit beschaduwde eilandje in de gigantische
plas ongefilterd zonlicht.  De ongewone tocht had me
steeds zwaar op de maag gelegen, ook al om gedane beloften aan
onbekenden die eveneens Netzariem wilden bereiken en lucht kregen van
mijn voorgenomen ontdekkingsreis daarheen. Ontdekkingsreis. Ik neem het
woord niet terug. Ik wilde met eigen ogen die plek nog eens zien die,
afgesneden van de wereld ligt te wachten op een lot waar ik mij totaal
van distantieer, waarover ik blijf zeggen: ‘dit zal niet gebeuren,
nooit zal het zover komen’. Ontruiming. Verwoesting. Een stadje vol
mensen, wachtend op sloop-materiaal en ontworteling. Ik ken mensen
die indertijd het slopen van de stad Jamiet meemaakten en ‘s-nachts nog
vaak dromen van  afschuwelijke machines, een soort van gigantische
broodzagen die het beton deden verkruimelen alsof ‘t inderdaad brood
was. Het begeleidende geluid vooral klinkt nog na in hun
oren…..’krek,krek,krek’ gevolgd door de ontzetting van een ‘boemmm’
dat werelden schijnt

Advertentie (4)