Vlak buiten het Marokkaanse dorp Ouazzane in het Rif-gebergte ligt Amrane Ben Diwan begraven, een 18e-eeuwse rabbijn die jaarlijks door Marokkaanse Joden uit de hele wereld met een feestelijke pelgrimage wordt vereerd. Correspondente Sietske de Boer maakte voor het Rotterdams Dagblad een verslag.
‘Jeroesjalajiem, Jeroesjalajiem.’ Al dagen achtereen stromen Joodse
gelovigen uit heel de wereld toe. Er wordt gul mahia geschonken, een
soort vijgenbrandewijn. Op de parkeerplaats net buiten Ouazzane, een
stoffig Marokkaans pelgrimsdorp, zet een Joodse familie, afkomstig uit
de havenstad Casablanca, een grote tafel neer in de schaduw van de
bomen. De geuren van couscous mengen zich met die van de hitte.
Het gezin heeft bedienden meegenomen die met gezwinde spoed volle
schalen aanvoeren voor de nieuwkomers. Er volgen luidruchtige,
hartelijke begroetingen in het Marokkaans-Arabisch, Hebreeuws, Frans en
Engels. “Ik ben geboren in Marokko, maar ik woon in New York,” roept
een oudere vrouw uitbundig. “We komen hier ieder jaar voor het
Hilloula-feest.”
Doel van de bijeenkomst is een bezoek aan het graf van rabbijn Ben
Amran Ben Diwan. De ovale kuil met diens resten ligt in de slagschaduw
van een eeuwenoude olijfboom op de binnenplaats van de synagoge in
Azjen, even buiten Ouazzane, een stil dorp aan de rand van het
Rifgebergte in het noordwesten van Marokko.
Sami Kaspi is speciaal uit Nederland gekomen. Hoewel geboren en getogen
in Marokko, maakt hij het feest in Ouazzane voor het eerst mee. “Ik
vind het belangrijk dat iedereen weet dat Joden en moslims bij elkaar
horen,” zegt hij. Hoe hij dat bedoelt? “Heel eenvoudig,” antwoordt hij
prompt. “In Marokko delen we dezelfde taal en cultuur, en ook dezelfde
god.” Waar hij onmiddellijk aan toevoegt: “Het is voor mij geen vraag
of je Jood en Marokkaan tegelijk kunt zijn. Kijk maar naar mij, en kijk
om je heen.”
Het weekeinde in Ouazzane is een feestelijk weerzien, bedoeld als
herkenning en onderstreping van de Joodse identiteit. Volwassen mannen
en jongens dragen een keppeltje, de meeste vrouwen en meisjes houden
het hoofd bedekt. Er wordt gegeten en gedronken. Het mobieltje wordt
onder geen beding aangenomen, en autorijden is er niet bij.
Als de sjabbat begint zingen de mannen in de feestzaal bij de synagoge
eeuwenoude religieuze liederen, ondersteund door steeds wisselende
voorzangers. Er wordt ontroerd geluisterd. Daarna volgt een
gebedsdienst: mannen in de hoofdruimte, de vrouwen achterin.
Bij het graf van rabbijn Diwan worden kaarsen aangestoken, menigeen
doet een wens. Het is het hoogtepunt van de pelgrimage. Sommigen
offeren een opvallend lange, handgemaakte kaars van wel 500 euro.
Rabbijnen spreken zegeningen uit, er worden lekkernijen uitgedeeld en
de fles met mahia gaat opnieuw rond.
“Wij komen hier twee keer per jaar,” vertelt de 56-jarige Lahiay Meyer
(56) uit Casablanca. Niet in het minst omdat rabbijn Diwan volgens de
overlevering wonderen kon verrichten. “Ik ben de rabbijn dankbaar, want
dankzij zijn zegen hebben wij kinderen gekregen,” vertelt Lahiay. “De
eerste drie jaar lukte het mijn vrouw maar niet om zwanger te raken.
Wij zijn toen naar het graf van de rabbijn gekomen. Daar troffen we een
oude vrouw die mijn echtgenote heeft gewassen met speciaal water, in
naam van de rabbijn. Een paar maanden later was ze zwanger, en kregen
we een zoon. En later nog twee dochters. Dus zeg niet dat het niet
gewerkt heeft.”
Sami Kaspi rust uit bij de oude olijfboom en doet een wens: “Ik hoop
dat volgend jaar Joden en moslims uit Nederland naar Ouazzane komen.
Dit is een feest voor iedereen. We hebben net gebeden in het Hebreeuws
en het Arabisch.” Bij vertrek kost het Kaspi moeite om zich los te
rukken uit de omhelzingen van oude, en nieuwe bekenden. Hij omarmt een
rabbijn die hij nog uit zij