Op een foto bij een krantenartikel over een expositie in de Lochemse synagoge zag Corrie van der Stel-Polderman de overall die ze zelf tijdens haar gevangenschap in Kamp Westerbork gedragen had. De Lochemse editie van De Stentor vertelt het bijzondere verhaal.
Het is al bijna avond, die 18e april 1945, als de 23-jarige Corrie
Polderman Zwolle binnenrijdt. Ze zit achterop het lichte motorfietsje
waarmee haar verloofde Eugene van der Stel haar uit Grijpskerk heeft
opgehaald. Samen met een dikke honderd andere vrouwelijke
strafgevangenen uit kamp Westerbork was ze daar door de Duitsers
heengevoerd. En achtergelaten, toen de grond het ‘Herrenvolk’ te heet
onder de voeten werd. Bij haar thuiskomst draagt Corrie nog de overall
die aan alle strafgevangenen in Westerbork werd uitgereikt. Met op de
rug haar ‘eigen’ nummer: 89.
Lochem, 17 maart 2005. In de woning waar ze al meer dan een halve eeuw
woont, slaat Corrie de krant open. Haar blik valt op een foto bij een
artikel over een Westerbork-expositie in de Lochemse synagoge.
Hee, denkt ze, dat is mijn overall! Het Hebreeuws kent geen woord voor
toeval. Immers: alles heeft een reden, toeval bestaat niet. Dus kan het
geen toeval zijn, dat de overall die deel uitmaakt van een reizende
expositie van herinneringscentrum Kamp Westerbork juist in de Lochemse
synagoge terechtkomt. In de plaats van waaruit hij ooit, begin jaren
zestig, naar Westerbork werd opgestuurd.
Want Corrie van der Stel-Polderman heeft het kledingstuk na die
aprildagen van ’45 weliswaar nooit meer gedragen, ze bewaarde het nog
jaren lang. ‘Als een tastbare herinnering aan een periode in mijn leven
die weliswaar kort was, maar altijd belangrijk bleef. Steeds
belangrijker wordt zelfs, naarmate ik ouder word.’
Corrie van der Stel werkte in de oorlog als koerierster voor de KP
(knokploeg) in noordwest-Overijssel en de Noordoostpolder. In maart
1945 werd de commandant van die groep, Wim Lindenborn (schuilnaam Pim),
net buiten Zwolle door de SD opgepakt. Hij raakte gewond bij zijn
arrestatie en overleed in de gevangenis. Kort daarna werd Corrie thuis
opgehaald door de beruchte Zwolse SD’er Dick Cieraad en naar het Zwolse
Huis van Bewaring gebracht. Ook haar verloofde Eugene kwam daar
terecht. Hij was weliswaar niet aangesloten bij het verzet, maar
verleende als jonge arts-assistent wel regelmatig medische hulp aan
verzetsmensen en onderduikers.
Eugene werd door de Canadezen uit zijn cel bevrijd. Maar Corrie was
inmiddels naar het nog niet bevrijde Kamp Westerbork overgebracht. Daar
zat ze een paar weken, in zware omstandigheden. ‘Het was ijskoud, we
hadden nauwelijks te eten en moesten keihard werken, van zes tot zes.
Batterijen met onze vingers open wurmen en de koolstof er uit halen.
Verschrikkelijk zwart werd je, van top tot teen. En in de barak stond
voor ons allemaal samen een enkele emmer koud water.’
Anders dan al die joodse landgenoten die haar in het kamp voorgingen,
overleefde ze Westerbork. Maar het was wel de zwaarste tijd van haar
leven. ‘Na de oorlog heb ik nog twee jaar ziek in bed gelegen.’
Net voor de Canadezen Westerbork bereikten werden de vrouwelijke
strafgevangenen door Duitse soldaten bijeengedreven en op transport
gesteld. ‘Toen Eugene in het kamp arriveerde om me op te halen, zaten
we al boven Grijpskerk. Hij kon het spoor van die groep van meer dan
honderd vrouwen met hun bewakers vrij gemakkelijk volgen.’
Als Eugene zich in 1950 als huisarts vestigt in Lochem zijn ze al een
jaar getrouwd, maar moet Corrie in Amsterdam blijven. Pas in 1954,
afgestudeerd als arts/anesthesist, volgt ze haar echtgenoot naar de
Achterhoek. Met in haar bagage de overall met het nummer 89. ‘Ik wilde
er toen nog geen afstand van doen.’Die overall was een stukje van
mijzelf. Pas