De paus van de joden


Via de waardevolle, immer actieve en krtitische Belgische email-lijst ‘desintox’ ontving de redactie van joods.nl een artikel uit de eveneens Belgische krant de Standaard waarin Guido van Hoof, voorheen cultuurredacteur van die krant, terugkijkt op een paar aspecten van de relaties tussen joden en paus Johannes Paulus II.

Van de soms verrassende beelden die de afgelopen dagen door
internationale tv-stations werden verspreid, blijft er een op het
netvlies kleven: dat van zaterdag uit de synagoge van Kasimierz, ooit
dejoodse wijk van Krakow, waar onder de sabbatdienst kaddisj werd
gebeden, dat eeuwenoude Aramese gebed voor de stervenden. Sensationeel,
joden bewogen biddend voor het hoofd van een katholieke kerk die
eeuwenlang hun voorouders had verfoeid, ja, amper zeventig jaar geleden
hun eigen familie zonder protest had zien verdwijnen naar “werkkampen”.
Was het hun bekend dat ene Karol Wojtyla, seminarist, in januari 1945
na de bevrijding van Auschwitz een overlevende jodin over de weg naar
Krakow had zien strompelen en ze op zijn rug verder had gedragen? Of
dat een paar jaar later een kapelaan Wojtyla radicaal had geweigerd
toen pleegouders kwamen vragen om de door hen geredde joodse jongen te
dopen?

Dat vluchtige tv-beeld riep een ander beeld wakker, uit 1963, toen
Johannes XXIII op zijn sterfbed lag en een groep orthodoxe ‘Ebrei’ voor
hem, ‘de goede paus’, stond te bidden temidden van de menigte op het
Sint-Pietersplein. Paus Roncalli verdiende die verering. In 1943 had
hij, als apostolisch delegaat in Istanbul, zowat 24.000 Slovaakse joden
bevrijd uit de klauwen van de SS door hen via Bulgarije, waarvan de
koning met hem bevriend was, over te sassen naar Turkije. Een jaar
later bezorgde hij 6.000 Hongaarse joden immigratiecertificaten voor
Palestina en was hij ook betrokken bij de redding van 750 Roemeense
joden die per schip uit Transnistrie (Moldavie) konden ontkomen.

De bidders op het plein wisten eveneens dat Johannes op Goede Vrijdag
1959 in alle kerken van zijn bisdom uit de “orationes” de “Judaei
perfidi” en “perfidiam Judaicam” had laten schrappen. Al zeggen
latinisten wel dat “perfidus” gewoon ongelovig betekent, toch heeft dat
woord niet enkel in Romaanse talen een kwalijke bijklank.

In de zomer van 1960 werd de Vaticaanse trendbreuk nog beter zichtbaar.
Kort na een audientie van de Franse historicus Jules Isaac, kreeg
kardinaal Bea de opdracht het thema jodendom op de concilie-agenda te
plaatsen. En op 17 oktober kwamen 130 Amerikaanse joden onder leiding
van rabbijn Herbert Friedman op bezoek. Lachend verwelkomde Johannes
hen met de bijbelse woorden: “Ik ben het, Jozef, uw broeder” (Genesis
45,4), dezelfde woorden als die waarmee de machtige onderkoning van
Egypte zijn broers begroette.

Na de dood van de paus raakten de lentebloesems bevroren. Onder zijn
opvolger werden kleine stapjes gezet, vooral op lokaal vlak, waar
honderden gespreksgroepen een joods-christelijke dialoog in beweging
brachten. Maar de concilievaders bleven maar ruzien over een tekst over
hun verhouding tot het jodendom. Dat de Wandelende Jood Ahasverus, voor
eeuwig gestraft wegens de ‘Godsmoord’ op Jezus, vijftien jaar eerder
een staat had gesticht in het Nabije Oosten, dat was toch in strijd met
de heersende theologie van de geschiedenis. De zachtzinnige Paulus VI
ging zelf zwaar uit de bocht tijdens zijn reis naar het Heilig Land in
januari 1965. In een dagje Israël vermeed hij de indruk dat het nieuwe
land kon worden erkend en bij zijn vertrek schoffeerde hij de president
door vanuit het vliegtuig een telegram te zenden naar “Meneer Shazar,
Tel Aviv” hoewel de man in Jeruzalem verbleef.

In de joodse wereld lag de droom van een nieuwe katholieke kerk aan
scherven. Daar had ook een zware schok mee te maken, uitgelokt door
Hochhuths drama Der Stellvertreter (1963). Overal rezen vragen ove

Advertentie (4)