Premier Balkenende heeft woensdag tijdens de herdenkingsceremonie bij het Yad Vashem-monument in Jeruzalem een toespraak gehouden. De rede van de minister-president is een gebaar naar de joodse gemeenschap. Hieronder de letterlijke tekst.
Tussen de vele persoonlijke documenten die worden bewaard in Yad
Vashem, bevindt zich ook het foto-album van de Nederlandse Miep
Groenendijk en haar pleegdochtertje Dot. Dot was een meisje van vier
jaar, toen in 1942 de grootschalige deportaties van joden uit Nederland
begonnen. Haar ouders – ten einde raad – zochten voor haar een veilige
schuilplaats. Miep Groenendijk ontfermde zich over het meisje. Haar
fotoalbum laat zien hoe ze probeerde het kind tijdens de jaren van
bezetting zoveel mogelijk een normale jeugd te bezorgen. We zien Dot
spelen met andere kinderen. Pony rijden. Plezier maken.Het verhaal van
Dot en Miep liep goed af. Het kind werd niet ontdekt. Ook Dots ouders
overleefden de oorlog en konden hun dochtertje bij hun terugkeer in de
armen sluiten.
Dit verhaal van Miep en Dot behoort tot de uitzonderingen. 140.000
mensen van joodse afkomst telde Nederland in 1940. Zij maakten volledig
deel uit van de Nederlandse samenleving. Meer dan 100.000 van hen
kwamen om. Zij werden weggevoerd, via het doorgangskamp Westerbork.
Eerst in oude personentreinen. Later in goederenwagens. Naar plaatsen
die waren ingericht op hun anonieme en mechanische vernietiging.
Auschwitz-Birkenau, Sobibor, Bergen-Belsen. Sommigen van hen wisten nog
een afscheidsbriefje uit de trein te gooien. “Lieve vrienden. Wij
zitten in de trein en aanvaarden de grote reis naar het onbekende.” Zo
begon een briefje dat in november 1943 werd gevonden, langs de
spoorlijn tussen Groningen en de Duitse grens.
In de geschiedenis van mijn land is de deportatie van het overgrote
deel van de joodse Nederlanders tijdens de bezettingsjaren een
inktzwart hoofdstuk. Het heeft zijn schaduwen ook over onze naoorlogse
geschiedenis geworpen. Daarbij hebben we – stap voor stap – geleerd
kritisch naar onze eigen houding te kijken. Koningin Beatrix sprak daar
al over in haar toespraak voor de Knesset, in 1995.
Zeker, er waren in ons land veel voorbeelden van moed, vriendschap en
solidariteit. Maar ook van onverschilligheid. Van liefdeloosheid. En
van verraad.
De Tweede Wereldoorlog en de holocaust hebben ons Europeanen met schade
en schande geleerd dat er universele waarden zijn die we nooit mogen
opgeven. Vrijheid. Respect voor de menselijke waardigheid. Gelijkheid.
Solidariteit. Ik zeg dit in het volle besef dat waarden geen bezit zijn
waarop we ons kunnen voorstaan. Waarden zijn geen vanzelfsprekendheden.
Integendeel. Waarden zijn een opdracht die we moeten waarmaken. Niet
alleen in woorden, maar vooral in daden. Juist de holocaust
bewijst de bittere noodzaak daarvan.
Vandaar dat we voortdurend moeten strijden tegen discriminatie en
antisemitisme. Dat we met al onze krachten moeten zorgen dat er
geen mensen en groepen in onze samenleving apart worden gezet. Want het
was juist die van buitenaf opgelegde segregatie die de basis legde voor
de massale vervolging en vernietiging van joden tijdens de Tweede
Wereldoorlog.
Welke dreiging er uitgaat van opgedrongen isolement, beschrijft Anne
Frank in haar wereldberoemde dagboek, waarin zij vertelt over haar
leven en dat van zeven andere onderduikers in het Achterhuis in
Amsterdam. Anne schrijft: “Ik zie ons achten samen met het Achterhuis,
alsof wij een stukje blauwe hemel waren, omringd door zware, zwarte
regenwolken. De wolken rukken steeds dichter op ons toe en de ring, die
ons van het naderende gevaar scheidt, wordt steeds nauwer toegehaald.
Ik kan niets anders doen dan roepen en smeken: O ring, ring word
wijder en open je voor ons!”
Die smeekbede weerklinkt na meer dan 60 jaar nog steeds in onze oren.
Laat ons da