Historica drs. Hinke Piersma onderzocht voor haar proefschrift over ‘De drie van Breda’ de wisselwerking tussen politieke besluitvorming en maatschappelijk debat, over daders en slachtoffers en over een verleden dat niet voorbijging.
Promotie: 31 maart 2005, Aula van de Universiteit van Amsterdam, Singel 411
Aanvang: 12.00, toegang gratis Promotores: prof. dr. J.C.H. Blom en prof. dr. M. Schwegman |
Na de Tweede Wereldoorlog werden achttien Duitse oorlogsmisdadigers in
Nederland ter dood veroordeeld. Uiteindelijk bleven vier Duitsers in
Nederlandse gevangenschap over. Drie van hen werden bekend als ‘de drie
van Breda’. Waarom riep juist hun eventuele vrijlating zo’n sterke
maatschappelijke weerstand op? Promovendus Hinke Piersma geeft in haar
proefschrift antwoord op deze vraag. Piersma promoveert op 31 maart aan
de Universiteit Amsterdam. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft middels een Vervangingssubsidie financieel bijgedragen aan dit onderzoek.
Nederland heeft na 1945 heel wat affaires gekend die hun
oorsprong vonden in de Tweede Wereldoorlog. Zelden is er echter een
kwestie geweest die de gemoederen zo beheerste en Nederland zo diep
raakte als het debat over ‘de drie van Breda’. Vanaf hun berechting
eind jaren veertig tot de vrijlating van de laatste twee in 1989
stonden zij in de publieke belangstelling.
Piersma’s onderzoek naar ‘de drie van Breda’, die tot 1966 feitelijk
met zijn vieren en vanaf 1979 met zijn tweeen waren, gaat over de
wisselwerking tussen politieke besluitvorming en maatschappelijk debat,
over daders en slachtoffers en over een verleden dat niet voorbijging.
Daarbij werd de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ nieuw leven ingeblazen.
Piersma toonde in haar onderzoek aan dat de discussie over ‘de drie van
Breda’ in toenemende mate ging over integriteit. De argumenten van
tegenstanders van vrijlating werden gesteund door het nationale besef
dat de Nederlandse bevolking in de Tweede Wereldoorlog tekort was
geschoten in de bescherming van de joodse landgenoten. Voorstanders van
vrijlating werden hierdoor steeds minder begrepen en ministers van
Justitie deinsden ervoor terug hun bevoegdheid tot gratieverlening te
gebruiken. Of zoals één van hen het achteraf uitdrukte: ‘Zelfstandig
handelen zou in deze kwestie politieke zelfmoord zijn geweest’.
Na de Tweede Wereldoorlog werden achttien Duitse oorlogsmisdadigers in
Nederland ter dood veroordeeld. Vier werden bij verstek veroordeeld en
bleven ongrijpbaar, vijfmaal werd de doodstraf daadwerkelijk
voltrokken. Bij de negen overigen zette men de doodstraf om in
levenslang, en in 1959/1960 werden vijf van hen vrijgelaten. Over de
overgebleven vier personen nam men in die jaren geen gratiebesluit. Dat
waren Willi Paul Franz Lages, Ferdinand Hugo aus der Fuenten, Franz
Fischer en Joseph Johann Kotaella. Lages’ straf werd in 1966
onderbroken omdat hij ernstig ziek was. De overige drie werden bekend
als ‘De drie van Breda’.
Dr. H. Piersma: De drie van Breda, Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap, 1945-1989
Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2005 ISBN: 90 5018 661 0 |