Vredestichtertje Eldad Kisch geeft, niet voor het eerst, lucht aan zijn verontwaardiging over de krokodillentranen die Israëlische banken huilen nu ze wellicht afstand moeten doen van de banktegoeden van slachtoffers van de Holocaust. Een bijdrage ‘hors serie’.
Een jaar geleden meldde ik over de banktegoeden van slachtoffers van de
Shoah; jullie kunt niet alles onthouden, dus ik geef hieronder enkele
excerpten om je geheugen op te frissen.
Waarom nu weer dit onderwerp? Vooral omdat na vier jaar het rapport van
het Knesset-lid Colette Avital over deze rekeningen eindelijk is
uitgegeven. Het is een onvolledige lijst van 9000 namen. Wat er verder
moet gebeuren is niet duidelijk. Bank Le’umi LeIsraël heeft al laten
weten dat ze zich niet zo makkelijk zal laten scheiden van deze
miljarden. De banken hebben bij het opstellen van het rapport ook
slechts de minimale medewerking verleend waartoe ze verplicht waren. Ze
hebben nooit een vinger uitgestoken om nabestaanden te vinden, en de
weinigen die zich bij de bank vervoegden, kregen tot nu toe ontwijkende
of helemaal geen antwoorden.
Het is uiteindelijk toch gelukt om de joodse gelden te redden uit de
onrechtmatige klauwen van Europese bankiers, verzekeraars, etc. Deze
gelden zijn nu verdeeld volgens de inzichten van welmenende verdelers.
Vele welgestelde zionisten hebben voor de Tweede Wereldoorlog gelden
belegd in joodse projecten in Palestina, niet zozeer omdat dit beloofde
een bron van inkomsten te worden voor later, maar veeleer om de
zionistische zaak te steunen. Het merendeel hiervan heeft de oorlog
niet overleefd.
De Anglo-Palestine Bank, de Engelse mandaatsbank, is bij de stichting
van de staat Israël opgegaan in de Bank van Israël; een groot deel van
de beleggingen van destijds is terechtgekomen bij de huidige Bank
Le’umi. Die hebben waarschijnlijk ietwat bezorgd toegekeken
hoe de ‘goyse’ banken uitgekleed werden door de joodse organisaties.
Zij bleven in ieder geval mum. Want zij zitten ook stiekem op
ongeclaimde deposito’s van miljoenen (vooroorlogse!) ponden en de
waarde vandaag van deze fondsen valt slechts te raden.
De Israëlische banken geven zo min mogelijk prijs van de goudmijn
waarop zij zestig jaar gezeten hebben. Nu dit absces begint open te
breken, huilen ze dat dit het einde wordt van de Israëlische economie.
Ik ben maar een huis-tuin-en-keuken econoom, maar als die bewering waar
is, dan moeten deze fondsen wel heel slecht belegd zijn in die zestig
jaar.
Het strekt Israël, de erfgenaam van het Shoah-leed, niet tot eer dat
zij de laatste is die recht doet aan diegenen die hun stem niet meer
kunnen laten horen, en de weinigen die er nog zijn, of hun erfgenamen,
worden alleen maar belemmeringen in de weg gelegd. Het zal moeite
kosten, vooral nu de beste ‘arm-twisters’ zoals het World Jewish
Congress niet mee willen doen (want joden tegen joden is niet elegant),
om deze onfrisse zaak zo snel mogelijk af te wikkelen, naar voorbeeld
van de Europese banken.
In plaats van voorop te lopen nemen de Israëlische banken de rol van hekkesluiters op zich.
Het is hoog tijd, maar nog niet te laat, om deze schandalige misstand
op elegante wijze recht te zetten. Israël, de voorvechter van de
belangen van alle joden, heeft verplichtingen ook aan omgekomen joden.
En welke invloed zal het gedrag van de banken hier hebben op de
delicate onderhandelingen over restitutie die nu met de landen van
Oost-Europa gaande zijn? Deze laatsten zullen niet nalaten er op te
wijzen dat als Israël niet over de brug komt, waarom zij dan wel?
©2005; Eldad Kisch.
Eldad Kisch woont al meer dan veertig jaar in Israël. “Destijds was
ik flink zionistisch, nu ben ik wat gelouterd,” omschrijft hij
zichzelf. “Ik bekijk de gebeurtenissen
in onze streken met bezorgdheid, vooral waar onze