De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: de Kinderen van Israël vertrekken uit Egypte en gaan op weg naar het Beloofde Land. Het wordt een lange tocht vol avonturen, dwars door de woestijn.
De nakomelingen van Jitschak en Ja’akov hadden nog een hele reis te
gaan, dwars door de woestijn. G’d wees ze de weg en zorgde dat niemand
van het volk Israël kon verdwalen: overdag was er een zuil van wolken
te zien en ‘s nacht een zuil van vuur. Nou zou je denken dat G’d ze de kortste weg zou wijzen, maar dat
gebeurde niet. De kortste weg zou namelijk dwars door vijandig gebied
gaan, en dan zouden het volk Israël meteen oorlog hebben moeten
voeren.Daarom liet G’d de mensen een lange omweg maken. Steeds verder
trokken ze, naar het zuiden, tot ze aan de rand van een groot water
kwamen. Dat was de Rietzee. Wat nu?
De vuurzuil hing boven het water,
dus dat betekende dat ze naar de overkant moesten! Maar hoe moesten ze
het water oversteken?
Je moet weten dat de Egyptenaren er heel erg spijt van hadden dat ze
het volk Israël hadden laten gaan. Nu moesten ze zelf heel hard werken.
Die Israëlieten waren toch wel goede slaven geweest. Ze moesten maar
terug komen. En daarom had Par’o zijn hele leger achter het volk Israël
aan gestuurd. De mensen waren doodsbang, ze konden de paarden van Par’o al horen
briesen.Teruggaan kon niet want dan zouden ze het Egyptische leger
tegenkomen, langs de oever van de Rietzee wegvluchten was ook geen goed
idee want dan zouden de soldaten ze meteen te pakken hebben, en bootjes
hadden ze om het water mee over te steken. Ze zaten als ratten in de
val.
“Mosje, wat moeten we nu doen? Nu zijn we vrij en op weg naar ons
nieuwe land. Moeten we nu hier aan de Rietzee dood gaan? Is dat wat G’d
met ons van plan is? Waren we nog maar in Egypte!” Maar Mosje wist dat
G’d ze niet in de steek zou laten. “Stil, het komt allemaal goed. G’d
zorgt heus voor ons! Jullie kunnen rustig gaan slapen.” Het werd still
aan de Rietzee. Ook de Egyptische soldaten waren gaan slapen.
Die nacht gebeurde er iets heel wonderbaarlijks. De zuil van vuur
waarmee G’d het volk Israël in het donker de weeg wees, ging weg van de
Rietzee. Daar werd het pikkedonker. Maar bij het kamp van de
Egyptenaren was het heel licht, want de vuurzuil bleef daar staan. De
soldaten konden het volk Israël niet meer zien, zo fel was Het
schijnsel van de vuurzuil was zo verblindend fel dat de soldaten het
volk Israël niet meer konden zien. Zo kon het leger geen aanval
beginnen.
Heel vroeg de volgende ochtend maakte G’d Mosje wakker en zei: “Je moet
je staf boven het water van de Rietzee houden. Je zult zien dat
iedereen veilig naar de overkant komt.” Natuurlijk deed Mosje precies
wat G’d gezegd had.
En toen gebeurde het! Met groot kabaal begon het water van de Rietzee
te bewegen. Eerst was er een lange kuil, die werd dieper en dieper, net
zolang tot er twee torenhoge muren van water waren met een modderig pad
ertussen.
De Israëlieten liepen zo snel ze konden tussen de watermuren
over het pad naar de overkant van de Rietzee. Maar