De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: Mosje en zijn broer Aharon horen dat het volk Israël zal weggaan uit Egypte. Maar daar voert de Par’o niets voor, en G’d besluit Mosje een handje te helpen.
G’d had heel wat tegen Mosje te zeggen: “Ik ben G’d, de G’d van
Awraham, Jitschak en Ja’akov! Ik zal er voor zorgen dat het volk Israël
niet langer meer slaven zullen zijn! Ik zal een groot volk van ze
maken. Mijn volk zullen zij zijn. En Ik zal ze naar het land brengen
dat Ik beloofd heb aan Awraham, Jitschak en Ja’akov. En dat moet jij
gaan vertellen.”
Dat was een belangrijke opdracht! Maar Mosje durfde er niet eens aan te
denken! “Ik kan helemaal niet goed praten, ik stotter”, zei Mosje tegen
G’d. “Hoe kan ik dan tegen Par’o praten? Hij zal heus niet naar mij
luisteren.” Daar had G’d wel een oplossing voor: “Je moet alles wat ik
tegen jou gezegd hebt aan je broer Aharon vertellen. Dan kan Aharon
tegen Par’o spreken. Maar ik kan je nu al vertellen dat Par’o zal niet
naar jullie luisteren. En toch beloof ik je dat ik ervoor zal zorgen
dat jullie uit Egypte weg gaan. Daarvoor zal Ik grote wonderen doen!”
Met deze nieuwe belofte van G’d ging Mosje eerst naar Aharon. Daarna
gingen Mosje en Aharon naar Par’o. “Par’o, U moet de Israëlieten laten
gaan. Onze G’d heeft ons gestuurd om U dat te zeggen!” Maar Par’o wilde
niet luisteren. Toen besloot Mosje dat het moment gekomen was om te
laten zien hoe machtig G’d is. Mosje zei zachtjes tegen Aharon: “Gooi
je stok op de grond, G’d zal er een wonder mee doen.” De stok van
Aharon veranderde in een grote levende slang!
Par’o riep zijn wijze raadslieden en tovenaars erbij om ze te laten
zien wat er met de staf van Aharon was gebeurd.
“Dat kunnen wij ook”,
zeiden de tovenaars. Ze gooiden hun stokken op de grond, en met hun
toverkunsten veranderden ook zij hun stokken in slangen. Toen vrat de
slang van Aharon alle andere slangen op, en veranderde daarna weer in
een gewone stok. “Laat U het volk Israël nu gaan?” vroegen Mosje en
Aharon. Maar Par’o wilde niet naar ze luisteren.
De volgende ochtend ging Par’o naar de rivier de Nijl om zich te
wassen. Mosje en Aharon zorgen dat ze dicht in de buurt waren. Ze
liepen naar Par’o toe en zeiden: “G’d heeft tegen ons gezegd dat U Zijn
volk moet laten gaan, want zij moeten mij dienen in de woestijn. Maar
wij zijn nog altijd hier, U hebt ons niet laten gaan, want U wilt niet
geloven wat wij zeggen! Kijk wat er gebeurt als ik met mijn stok op het
water van de rivier sla.” Aharon sloeg met zijn stok op het water.
Plotseling was het water zo rood als bloed! Maar niet alleen het water
in de rivier veranderde in bloed! In heel Egypte was er geen druppel
gewoon water meer, alles was in bloed veranderd. De Egyptenaren konden
geen water meer drinken en de vissen stierven in de rivier. De rivier
stonk afschuwelijk door de dode vissen. “Laat U het volk Israël nu
gaan?” vroegen Mosje en Aharon. Maar Par’o wilde nog steeds niet naar
ze luisteren.
Zeven dagen later zei Mose: “Het is tijd voor de volgende plaag: laat
de kikkers komen!”
Plotseling waren er overal kikkers, in heel Egypte,
op de