Mosje in Egypte

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: de kinderen van Joseef en zijn broers wonen nog steeds in Egypte en moeten er vreselijk hard werken. Er wordt een jongetje geboren dat de naam Mosje krijgt: ‘die uit het water is gehaald’.


Er was een hele tijd voorbijgegaan. Joseef was er niet meer, en ook
zijn broers Reoeween, Shim’on, Levie en Jehoedah, Jissachar, Zewoeloen
en Binjamin, Dan, Naftalie, Gad en Asher waren overleden. Maar alle
broers hadden veel kinderen gekregen, precies zoals Ja’akov ze dat had
voorspeld. En al die mensen woonden in Egypte, een hele grote groep was
het geworden, de ‘Kinderen van Jisrael’.

Er was ook een nieuwe koning in Egypte, en die koning wist niets van
Joseef, en wist ook niet hoe al die vreemde mensen in zijn land terecht
waren gekomen. De Egyptische koning was bang dat de vreemdelingen misschien wel eens
zijn vijanden zouden kunnen worden. Daarom maakte hij slaven van ze: de
kinderen van Ja’akov moesten heel erg hard werken om voor de Egyptische
koning de voorraadschuren te vullen.

Hij liet ze bouwstenen maken
van rotsblokken en van klei uit de rivier.
Maar er kwamen steeds meer kinderen, en de groep werd steeds groter.
“Als er een jongetje wordt geboren moeten jullie het doodmaken, alleen
meisjes mogen blijven leven” zei de koning van Egypte tegen de vrouwen
die hielpen als er een kindje werd geboren. Maar de vrouwen deden niet
wat de koning ze had opgedragen, want ze hadden eerbied voor G’d. En
tegen de koning zeiden de vrouwen dat de Hebreeuwse vrouwen helemaal
geen hulp nodig hadden als er een kindje werd geboren. “Als wij komen
is de baby er al. En alle baby’s zijn gezond.”
Par’o probeerde het nog
een keer: “Alle jongetjes die geboren worden moeten worden verdronken
in de rivier, alleen de meisjes mogen blijven leven.”
Op een dag kreeg een Hebreeuwse vrouw, iemand uit de stam van Levie,
een zoontje. De vrouw was helemaal niet van plan om haar zoontje te
verdrinken. Het kindje was een heel lieve baby die nooit huilde. Drie
maanden lang wist ze het kindje verborgen houden voor de soldaten van
Pa’ro. Maar ze wist wel dat haar kindje niet veilig was. Ze maakte een
mandje van biezen, dat zijn soepele takjes waar je gemakkelijk mee kunt
vlechten. Ze maakte het mandje zo dat er geen water in kon komen. Ze
wikkelde haar zoontje in schone doeken en legde hem in het mandje. Toen
legde ze het mandje in het water van de rivier, gaf het een zetje zodat
het met de stroom mee dreef. Verderop langs de rivier stond het oudere
zusje van het jongetje op de uitkijk: zou het wel goed gaan allemaal?
Het mandje dobberde zachtjes naar de kant en bleef steken in het riet.
Een tijdje later kwam de dochter van Par’o met haar slavinnen naar de
rivier om zich te wassen. Toen de dochter van Par’o het mandje zag,
stuurde ze een van haar slavinnen het water in om het drijvende wiegje
op te halen. Het bundeltje doeken in het mandje maakte vreselijk
lawaai! Par’o’s dochter maakte de doeken los: daar lag een jongetje,
hartverscheurend te huilen. “Dat is vast een kindje van een Hebreeuwse
vrouw”, zei de dochter van Par’o. “Het kindje heeft honger! Breng een
Hebreeuwse moeder hierheen zodat ze hem de borst kan ge

Advertentie (4)