WAJEETSEE (en hij ging weg). Bereesjiet/Genesis 28:10 – 32:3. 7e parsja. Ja’akov gaat op weg naar Charan. Als het donker wordt, droomt hij over een ladder waar engelen op en af klimmen. G’d belooft hem een uitgestrekt land en een groot nakomelingschap, alsmede Zijn bescherming.
In Charan aangekomen ontmoet hij zijn nicht Rachel, dochter van Lawan.
Hij komt in huis bij oom Lawan en wil zeven jaar werken voor Rachel. Na
die 7 jaar schuift Lawan bedriegelijk de zwaar gesluierde Lea onder de
choepa. Na een week huwt hij ook Rachel, voor wie hij nogmaals 7 jaar
moet werken. Lea baart vier zonen: Re’oeween, Sjimon, Levie en Jehoeda.
Rachel geeft haar slavin Bilha aan Ja’akov, die Dan en Naftali baart.
Lea geeft ook haar slavin Zilpa en die baart Gad en Naftali. Lea krijgt
dochter Dina. Tenslotte krijgt Rachel een zoon: Joseef. Ja’akov wil
vertrekken maar Lawan maakt een overeenkomst met hem over welk vee
Ja’akov en welk vee Laban toebehoort. Ja’akov wordt steeds rijker. Na
20 jaar wil Ja’akov vertrekken met zijn gezin en doet dat als Lawan
afwezig is vanwege schaapscheren. Lawan gaat de stoet achterna maar
krijgt te horen dat hij Ja’akov geen kwaad mag doen. Er wordt een steen
opgericht als getuigenis en Lawan gaat naar huis.
Numerieke gegevens: Wajetsee is de 7e sidra van Bereesjiet. Bevat geen mitswot. |
Koheen, 1e alija, 25:19-26:5 Ja’akov droomt van de Ja’akovsladder, realiseert zich dat hij in een G’dshuis, de poort van de hemel, is en doet een gelofte aan G’d. |
‘En hij droomde en zie, een ladder, geplaatst op aarde, waarvan
de top tot de Hemel reikt. En zie, Engelen G’ds stegen daarlangs op en
daalden daarvan af’ (28:12).
Rasjie verwondert zich al op de vreemde volgorde in de bewegingen van
de Engelen. Als Engelen in de Hemel huizen waarom daalden ze dan niet
eerst af? Daarom legt Rasjie uit, dat Ja’akovs Beschermengelen van
Erets Jisraeel aan de grens naar Boven stegen en pas daarna de
Beschermengelen van buiten Israël hem kwamen begeleiden. Maar er
bestaan meer verklaringen.
De droom van de Ja’akovsladder weerspiegelde ook de geschiedenis van
het Joodse volk. De toekomst werd Ja’akov ontvouwen. De opstijgende
Engelen waren het symbool voor de toekomstige ballingschap van het
Joodse volk. De beschermengel van Babylonie kon zeventig treden
beklimmen en viel daarna naar beneden, die van Medie kon twee-envijftig
treden hoog komen maar hield het verder niet vol. Zij zouden zeventig
en tweeenvijftig jaar regeren over het Joodse volk. De Griekse engel
kon honderdtwintig treden hoog komen en verdween daarna van het
wereldtoneel maar die van Rome bleef oneindig stijgen. Ja’akov raakte
vertwijfeld. Maar G’d verzekerde hem: “Ook al komt hij zo hoog als de
sterren, zodra zijn tijd komt, haal Ik hem Zelf naar beneden!”. We
leven nog steeds in deze ‘Romeinse’ ballingschap, waar maar geen einde
aan lijkt te komen. Toch zullen wij eens de Masjie’ach mogen
verwelkomen.
In de Talmoed (B.T. Choelien 91) wordt uitgelegd, dat dezelfde Engelen
die opstegen ook weer naar beneden kwamen. Het Hemelse beeld van
Ja’akov, dat zich bij de G’ddelijke troon bevond, vergeleken zij met de
Ja’akov, die op aarde leefde. De Engelen stonden verbaasd. De aardse
Ja’akov was een exacte kopie van de Hemelse! Het Hemelse beeld “onder
de troon van G’ddelijke majesteit” is het ideaalbeeld van de mens en
zijn aardse vorm is het gerealiseerde ‘product’. Wanneer deze met
elkaar overeenkomen, voldoet men hier op aarde aan de Hemelse
bestemming en het doel in het leven. Maar, als er grote verschillen
bestaan tussen ons ideaalbeeld en ons ware realiteitsgehalte is het
triest. Over Ja’akov waren de Engelen enthousiast, maar – en dat is een
opstekertje – wat