De Nieuwe Bijbelvertaling lag al lang voor de officiele verschijning onder vuur. Critici veroordeelden de nuchtere zakelijkheid en de vrijheid waarmee onaantastbaar geachte begrippen en woorden terzijde zijn geschoven. Publicist Geert Lernout buigt zich in De Standaard over de vraag: ‘Wel of niet literair vertalen?’
De nieuwe oecumenische bijbelvertaling was al controversieel nog voor
ze op de markt kwam. Benno Barnard en Geert van Istendael maakten zich
onlangs vrolijk over het ‘ambtenaren- en welzijnswerkerstaaltje’ dat
erin wordt gehanteerd. Beide schrijvers zijn veel enthousiaster over de
vertaling van Oussoren, die dichter bij de originele tekst blijft. De
discussie over het verschil tussen deze twee soorten vertalingen is
bijna net zo oud als de bijbel zelf.
Goden gebruiken bij voorkeur geen gewone mensentaal. De Griekse goden
spraken via orakels in raadsels, kernachtige zinnetjes die vaak pas na
de feiten ook voorspellingen bleken te bevatten. De Koran werd door
Allah via de engel Gabriel mondeling aan Mohammed gegeven, die de tekst
op zijn beurt dicteerde aan schrijvers. Het heilige boek is wel
geschreven in het Arabisch, maar niet in de taal van Mohammeds modale
tijdgenoot. In de zevende eeuw spraken de stammen op het Arabische
schiereiland verschillende talen en dialecten, maar ze kenden allemaal
de arabiyya of de formele dichterlijke taal. Het is die
taal die Allah voor zijn boek gekozen heeft en die naam vinden we ook
in de titel van het boek: Qur’anan arabiyyan , wat zoveel wil
zeggen als “Arabische voordracht”. In een recent essay in de
Times Literary Supplement schrijft Navid Kermani dat het verschil
tussen de formele taal van de koran en de spreektaal ook vandaag nog
een enorme invloed heeft op de politieke retoriek in Arabische landen.
Dat is een van de redenen waarom de koran niet mag worden vertaald: als
Allah besloten heeft om zijn boodschap in het Arabisch aan een
Arabische profeet te geven, dan moet iedereen maar de moeite doen om
die taal te leren. Wie volgens de geboden en verboden van de koran wil
leven, moet eerst lang studeren of anders geloven wat de priesters en
schriftgeleerden vertellen.
Tot op zekere hoogte is dit het lot van elke tekst, of die nu van God
komt of van stervelingen. Als een werk voor een groep mensen lang
genoeg belangrijk blijft, dan wordt de taal waarin die tekst geschreven
is op een bepaald ogenblik ouderwets en nog wat later onleesbaar. Iets
dergelijks gebeurde ook met de werken van Homerus, die voor de Grieken
enorm belangrijk waren, maar die geschreven werden in een taal die al
snel niet meer in die vorm bestond. De studie van het werk van Homerus
(en van andere literaire teksten) stond centraal in het Griekse
onderwijs, maar was dus van meet af aan in de eerste plaats een
historische studie.
De geschiedenis van de joodse en christelijke bijbel lijkt meer op die
van de tekst van Homerus dan op die van de koran. In tegenstelling tot
de epossen en het heilige boek van de islam is de bijbel niet werkelijk
een boek. Het is een verzameling van boeken die niet alleen op heel
verschillende tijdstippen geschreven zijn, maar ook nog eens in andere
talen: de joodse bijbel in het Hebreeuws en de christelijke teksten in
het Grieks.
Na de ballingschap in Babylonie was het Hebreeuws van de oudere delen
van de bijbel onbegrijpelijk geworden voor de joden. In het boek
Nehemiah lezen we dat Ezra de wet van Mozes voorlas, “van dat het licht
werd tot de namiddag”. Daarna ging een hele ploeg levieten aan de slag:
“Zij lazen namelijk uit het boek, uit de wet Gods, duidelijk voor en
gaven uitlegging, zodat men het voorgelezene begreep.” Blijkbaar was
het woord van God toen al niet meer te begrijpen voor de modale jood.
Deze interpretatie en vertaling van de Hebreeuwse woorden werd
uiteindelijk neergeschreven in de Targum.