Eldad Kisch over de polarisering van het linkse vredeskamp en de haviken met een vleugje godsdienstwaanzin, en de grote middenmoot die het tot niets leidende geweld van beide kanten meer dan zat is en alleen maar met rust gelaten wil worden.
Israël is weer druk in de weer in de Gaza-strook. Met grof geschut.
Gisteren was er een spontane demonstratie uitgeroepen tegenover het
ministerie van defensie. Annelien, die niet gauw een steek wil missen,
ging er opgewekt heen met een vriendin. Ze waren de enigen, een niet
gehouden demonstratie van twee, en kwamen dus weer onverrichterzake
thuis.
Ik was niet mee, en ik wil even uitleggen waarom. Hoewel Israël
ongetwijfeld grof te werk gaat, vind ik het toch volstrekt
onaanvaardbaar dat de Palestijnse vrijheidsstrijders/terroristen in het
wilde weg raketten op Sderot afschieten. Geen soeverein land kan dat
over zijn kant laten gaan. Met alle begrip voor de ellendige situatie
van de Palestijnen; dan moeten ze maar iets anders bedenken. Dit gaat
zelfs mij te ver. Het is duidelijk dat al dit geweld, van beide kanten,
tot niets leidt. Het kan wel even gesust worden van buiten af, tot de
volgende oprisping. (Bij nader inzien hadden de dames zich vergist en
was de demonstratie voor vanavond bedoeld. Hij is met succes gehouden
onder het motto: ‘met kanonnen wordt de vrede niet gewonnen’, en zal
opgeschreven worden in de bundel van goede bedoelingen).
Het vredeskamp, dat nog steeds mijn sympathie heeft, spint zich meer en
meer in een cocon van wishful thinking, met mantra’s die geen duidelijk
verband met de werkelijkheid hebben. Als er iemand van de andere kant
iets positiefs zegt, dan is er meteen ‘iemand om mee te praten’,
ongeacht wat zijn invloed op de Palestijnse politieke kaart is. Er
blijft een harde kern van onvermoeibare activisten over, die elkaar
door hun enthousiasme moed in praten en de illusie geven dat het goed
gaat in het vredeskamp.
Rechts is het spiegelbeeld van links. Ook hun strijdkreten zijn gegrond
op vooroordelen, met een vleugje godsdienstwaan. Ik ben echter bang dat
het kamp van de haviken sterker wordt met elke nieuwe aanslag. ‘Wraak’,
is het wachtwoord, of beter ‘oog om oog’.
De grote middenmoot van dit volk — van alle volkeren — wil gewoon met rust gelaten worden.
We zijn nu twee dagen verder net na de slachting in Tabah. De eerste
nachtelijke beelden op de televisie komen vaak bijna surrealistisch
over.
Er staat weer een medische dag in de West-Bank op het programma. Het is
niet altijd eenvoudig om gelijkmoedig gewoon verder te gaan. Ik kijk
naar de patienten die onze hulp vragen. Het is niet mijn taak om te
proberen te doorvorsen wat ze denken. Van Israëli’s houden ze vast
niet, en hun sympathieen liggen mogelijk bij de Hamas of de Tanziem. Ze
zien er meestal uit alsof het overleven al hun energie opeist, en ik
betwijfel of er veel over blijft voor politieke belangstelling. Een van
de mooie aspecten van mijn vak is, dat het er ook eigenlijk niet toe
doet.
We reden dit keer naar een dorp dat de naam draagt Karawat Bnei Zeid.
Het ligt in zuid Samaria (dat is de meer noordelijke pukkel van de
West-Bank), niet ver ten noorden van Ramalla. Waarom vertel ik dit. Ten
eerste om jullie op te wekken de atlas er bij te halen. Ten tweede om
te zeggen dat dat niet veel zal helpen, want toen we bij het dorp
Oeboed kwamen, vijf minuten van ons einddoel vandaan, werd ons verteld
dat overnacht de weg naar het bewuste dorp was afgesloten met een grote
aarden wal. We moesten een half uur om rijden over wegen die geen wegen
zijn, zodat we geheel geklutst aan kwamen. Toen we vroegen waarom die
wal was opgeworpen, antwoordden onze Palestijnse collega’s met een
mengsel van berusting en ergernis: ‘bezetting’. Dit is een kleine
uiting van de geheel onnodige pesterijen, waar de Palestijnse bevolking
al aan gewend is.