De parasja van de week, voor kinderen verteld. ‘In het begin schiep G’d de hemel en de aarde.’ Dat zijn de allereerste woorden van de Tora. Kun je je voorstellen dat er een tijd was dat er nog helemaal niets bestond?
Heel heel lang geleden was alleen maar een woeste leegte en een donkere
duisternis. Maar dat werd allemaal anders toen G’d begon te spreken en
in zes dagen de hele wereld schiep.
Hij liet het licht en de hemel te voorschijn komen.
Hij maakte de aarde en de zeeen, en Hij liet de aarde en de zeeen
bewonen door de dieren, van het kleinste insect tot de grote machtige
roofdieren. En alles, van het kleinste plantje tot de hoogste bomen gaf
Hij een plaats in Zijn wereld.
En eindelijk, toen G’d de vogels, de bloemen en ten slotte ook de
mensen geschapen had, en G’d zag dat het allemaal goed was, toen rustte
Hij uit van al het scheppingswerk. Dat was de zevende dag.
Die zevende dag noemde Hij Sjabbat, dat betekent rustdag. Die ene dag
gaf Hij de mensen voor altijd mee als het mooiste geschenk, als een
telkens terugkerende rustdag, ter herinnering aan de schepping.
Nu was dan alles af. En het zag er goed uit, vond G’d. Ook Adam en
Chawa waren geschapen en G’d liet ze in een prachtige tuin wonen. Die
tuin heette “Gan Eden”, dat betekent “de Hof van Eden”. G’d had
tegen Adam en Chawa gezegd dat ze goed voor de tuin moesten zorgen.
En G’d had er nog iets bij gezegd: “Van alle bomen in deze tuin mogen jullie de vruchten eten.”
Aan alle bomen hingen prachtige rijpe vruchten. Wat een feest dat Adam en Chawa die allemaal mochten plukken!
Maar G’d had er wel iets bij gezegd: “Er is één boom waar jullie van af
moeten blijven. Van de boom ‘Kennis van Goed en Kwaad’ mogen jullie
niet eten, want als je daarvan de vruchten eet, dan zul je sterven!”
Adam en Chawa wisten precies waar die bijzondere boom te vinden was.
Midden in de tuin, en die speciale boom was mooier en hoger en statiger
dan alle andere bomen in Gan Eden. De boom hing helemaal vol met de
lekkerste vruchten. Chawa was heel nieuwsgierig geworden en ging de
boom toch eens van dichterbij kijken.
Plotseling hoorde ze een stem. “Heeft G’d echt gezegd dat jullie van
geen enkele boom in de tuin mogen eten?” Op een van de takken van de
boom lag een slang. Chawa wist niet dat de slang het sluwste was van
alle dieren die G’d geschapen had.
De slang wist heel goed wat G’d tegen Adam en Chawa had gezegd. “Nee
hoor,” zei Chawa. “We mogen eten van alle vruchten in de tuin. Alleen
van deze boom moeten we afblijven. G’d heeft gezegd: daar mag je niet
van eten, anders sterf je.” “Welnee! Zo gauw ga je heus niet dood!”,
zei de slang. En op heel lieve toon ging hij verder: “Zou je niet graag
willen weten wat dat is, Goed en Kwaad?”
Chawa kwam dichterbij en bekeek de boom en die verrukkelijke sappige
vruchten eens wat beter. De vruchten zagen er wel heerlijk uit.
En toen gebeurde het. De slang plukte een vrucht van de Boom van Kennis
van Goed en Kwaad en gaf hem aan Chawa. Chawa aarzelde, maar ze pakte
de vrucht toch aan van de slang.
Ze nam een hap, en liet ook Adam van de vrucht proeven.
Adam en Chawa wisten meteen dat ze iets heel ergs hadden gedaan. Ze
hadden een bevel van G’d overtreden. Ze schaamden zich vreselijk en
werden heel erg bang. Ze probeerden zich te verstoppen. Maar voor G’d
konden ze zich niet verbergen, want G’d ziet alles.<