De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: Awraham krijgt bezoek, Jitschak wordt geboren en G’d doet een grote voorspelling.
Een paar dagen nadat Awraham zichzelf en al zijn mannelijke huisgenoten
had besneden zat hij in de schaduw voor zijn tent te soezen. Het
was middag en de zon stond hoog aan de hemel. Het was heel erg heet.
Plotseling stonden er drie mannen voor hem. Hij stond op om ze te
begroeten.
Jullie willen vast wel wat drinken en eten. Als jullie uitgerust zijn
kunnen jullie weer verder trekken.”
En tegen Sara zei hij: “Je moet gauw wat brood bakken. We hebben
bezoek! ” Zelf slachtte Awraham een jong, mals kalfje en liet er een
heerlijke maaltijd van maken. Awraham bleef erbij terwijl de mannen
zaten te eten.
“Waar is Sara, je vrouw?”, vroeg een van de mannen. “Sara is is haar
tent,” antwoordde Awraham. “Luister goed, Awraham,” zei de man, “Over
een
jaar zal Sara een zoon krijgen.”
Sara hoorde wat de man tegen Awraham zei. Sara moest zachtjes lachen
toen ze die voorspelling hoorde. Ze kon het niet geloven. Ze was al zo
oud! Hoe zou zij nog een kind kunnen krijgen! G’d vond het niet prettig
dat Sara niet geloofde wat de man gezegd had. Maar Sara wist niet dat
de mannen voor wie ze brood had gebakken, door G’d gestuurd waren.
Toen de mannen klaar waren met eten en drinken en uitgerust waren
stonden ze op om verder te trekken. Awraham deed ze uitgeleide en bleef
ze nakijken tot hij ze niet meer kon zien.
De engelen gingen op weg naar Sedom en Amora. Dat waren twee steden waar slechte mensen woonden die slechte dingen deden.
Awraham vroeg zich af wat de mannen daar gingen doen. G’d besloot aan
Awraham te vertellen dat Hij Sedom en Amora zou gaan verwoesten omdat
er zoveel slechtheid was. Awraham schrok: zou het waar zijn dat alle mensen daar zo slecht zijn
dat ze gedood moeten worden? “Misschien, G’d, wonen er nog wel vijftig
goede mensen in die plaats. U kunt die onschuldige mensen toch niet
doden omdat alle andere slechte dingen doen? Wilt U voor die vijftig
goede mensen die stad niet sparen? U bent toch de meest rechtvaardige
Rechter!”
G’d antwoordde Awraham: “Als Ik vijftig goede mensen in die steden kan vinden, dan zal Ik de steden niet verwoesten.”
Awraham probeerde het nog eens. Aarzelend vroeg hij: “En als er maar
vijfenveertig goede mensen wonen?” En G’d antwoordde: “Zelfs voor
vijfenveertig goede mensen zou ik de stad sparen.”
Awraham gaf het niet op: “Wordt U nu alstublieft niet boos, G’d! Als er
nou maar veertig, of dertig, of twintig goede mensen…?” Awraham
werd er moedeloos van.
Ten einde raad vroeg Awraham: “Zijn er dan zelfs geen tien goede mensen
in die stad?” G’d antwoordde: “Zelfs voor tien goede mensen zou ik de
stad sparen.” Daarna zei G’d niets meer. Awraham begreep dat het met de
mensen in Sedom wel heel erg slecht gesteld moest zijn.
Twee engelen hadden gewacht tot Awraham klaar was met zijn gesprek met G’d.
Ze kwamen ?s avonds aan in Sedom. Daar zat Lot bij de poort. Lot, dat
weet je nog wel, was de neef van Awraham die m