Joodse identiteit in een absurde werkelijkheid


Volgens Rien van den Berg (Nederlands Dagblad) is ‘Emoticon’ van Jessica Durlacher in veel opzichten de spiegel van ‘De joodse messias’ van Arnon Grunberg. Bij zijn betoog baseert de recensent zich o.m. op essays van historicus Hans Goedkoop over het wezen van literatuur.

Als er een boek is dat de afgelopen dagen stof deed opwaaien, is het De
joodse messias van Arnon Grunberg. Deze week verscheen Emoticon, de
nieuwe roman van Jessica Durlacher. Het is in veel opzichten de spiegel
van het boek van Grunberg. Dit boek is wel de moeite waard.

Alle overeenkomsten in dit boek met bestaande personen en of
gebeurtenissen zijn onopzettelijk en berusten op toeval, schrijft
Jessica Durlacher in het colofon bij haar boek. Onzin natuurlijk. Je
kunt eenvoudig alle overeenkomsten met bestaande personen en
gebeurtenissen opsommen en dan betogen dat het nauwelijks nog toeval
kan zijn. Het gaat erom (het gaat er ook Durlacher om) dat je het
verhaal moet blijven lezen als een roman.

In zijn jubelende, paginagrote recensie van De joodse messias in NRC
Handelsblad rakelde toprecensent Pieter Steinz nog eens op wat Arnon
Grunbergs grootste zorg was in de dagen na 11 september, in zijn
woonplaats New York. Waar moest hij nu een tent vinden waar hij een
beetje lekker kon eten?

In de roman van Jessica Durlacher ontkomt hoofdpersoon Ester Michaels
op een haar na aan een terroristische aanslag in Jeruzalem. De ochtend
erop staat alles in het hotel klaar voor een luxueus ontbijt. “Het
zoeken met de zilveren lepel in het bordje gesneden fruit naar het
zachtste en sappigste stukje, het breken van de knapperige broodjes om
in het mollige hart het voorgevormde klontje boter te pletten – en dan
het openen van de mond met grage smaak, toehappend in de wetenschap dat
dit een gerechtvaardigde buitenkans was die niet lang zou duren. /
Allemaal ondenkbaar voor Ester. / Schreiend ter aarde zinken om kordaat
door een vader- of moederfiguur te worden opgepakt en in bed gestopt –
dat was wat ze nu wenste. Dat alles weer goed zou zijn.”

Alle overeenkomsten in Durlachers boek met bestaande personen of
gebeurtenissen zijn natuurlijk louter toevallig, maar inhoudelijk zet
deze romanpassage de hakken in het zand tegen Grunbergs attitude.
Durlacher voelt de kritiek al aankomen, en ook haar hoofdpersoon is een
intelligente vrouw. Daarom besluit zij de passage met een paar
formuleringen die Grunbergs kritiek al bij voorbaat pareren: natuurlijk
is schreien om iets dat je níet overkomt misschien pathetisch,
natuurlijk komt geen vader of moeder je meer in bed frommelen, want je
bent volwassen en dan helpt zoiets niet meer. Niet meer tegen dit soort
rauwe realiteit, in elk geval. Natuurlijk zal niets ooit weer goed
zijn. Toch kun je met dezelfde werkelijkheid heel anders omgaan dan
Grunberg doet.

Goedkoop
Op dezelfde voorpagina waarop Pieter Steinz nagenoeg kritiekloos zijn
liefde aan het boek van Grunberg verklaart, stond een paar weken eerder
een betoog van een andere NRC-coryfee. Hans Goedkoop betoogde daar dat
een recensent op zoek moet naar meer dan alleen een esthetische
beoordeling van het boek. De criticus moet, zo luidt Goedkoops
basisstelling, zichzelf in het geding brengen. Want de hamvraag die een
lezer aan het boek stelt is toch: hoe moet ik leven? Schrijvers bieden
een visie op de werkelijkheid, stellen vragen aan de orde en laten hun
romanfiguren omgaan met die vragen.

Goedkoop zegt, met andere woorden: uit een boek spreekt een
levensbeschouwing, en de recensent moet verslag doen van wat het
geboden wereldbeeld met hem doet. Nu stelt Goedkoop met nogal wat
pathos dat hij zijn nek daarmee op het hakblok legt, alsof hij de
eerste zou zijn die deze visie op literatuur en literatuurkritiek
omarmt. Dat valt een beetje tegen voor een historicus met de brede
belezenheid van Goedkoop. Dat hij niet weet dat

Advertentie (4)