De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: terwijl de Israëlieten wachten om naar het Beloofde Land over te steken maakt Mosje van de gelegenheid gebruik om nog maar eens alle wijze lessen te herhalen.
Mosje had er weinig vertrouwen in dat het goed zou gaan: “Ik weet dat
het jullie niet gaat lukken om te leven zoals G’d het wil. Dat konden
jullie al niet toen ik leefde, dus als ik er niet meer zal zijn, dan
wordt het helemaal niets! G’d zelf heeft mij een gedicht geleerd. Dat
ga ik aan jullie leren, zodat je misschien beter zult onthouden wat G’d
met jullie heeft afgesproken. Luister goed!”
Mosje rechtte zijn oude, stramme rug, schraapte zijn keel, en begon.
“Hemel en aarde, luister naar wat ik ga zeggen!
Mijn woorden zijn als de regen op het gras,
als de dauw op jonge blaadjes,
want ik ga zeggen dat God, Hasjem, groot is.
Hij is stevig als een rots, onze rots.
Alles wat G’d doet is helemaal goed,
en Hij is altijd eerlijk en rechtvaardig.
Onze God laat Zijn Kinderen nooit in de steek,
maar Zijn kinderen hebben zich misdragen,
ze hebben Hem in de steek gelaten.
Wie kan er zó dom zijn om zijn Vader
zo slecht te behandelen?
Weten jullie nog hoe het vroeger was?
Wie het vergeten is moet ernaar vragen
aan zijn vader en zijn grootvader.
Heel lang geleden gaf G’d aan alle volkeren
op aarde een eigen gebied om in te wonen,
maar de kinderen van Jacob koos hij uit
om Zijn eigen volk te worden.
Hij vond het volk in de wilde woestijn
De Allerhoogste beschermde het volk Israël
zoals een arend zijn arendsjong beschermt
en vliegen leert totdat het zelf kan vliegen.
De Eeuwige bracht Zijn volk naar
een prachtig, vruchtbaar land,
waar olijfbomen en wijnstruiken groeien,
waar de honing uit de rotsen druipt, en
voldoende gras is voor het vee
en graan om heerlijk brood te bakken.
Het volk werd lui, dik en verwend,
ze hadden geen zin meer in alle plichten,
ze lieten de Eeewige in de steek.
Ze maakten afgodsbeelden, brachten ze
offers en gebeden, en G’d die werd vergeten!
Dat was een belediging voor God.
Hij werd kwaad en besloot
Zijn volk niet langer meer te helpen.
“Zo trouweloos zijn jullie, volk Israël
dat jullie Mijn straf hebben verdiend!
Ik brand van woede en zal het land
waar jullie wonen met mijn woede verbranden!
Ik stuur jullie honger, ziekte, wilde beesten,
oorlog en vijanden in stad en land,
en niemand is meer veilig.
Het liefst wil Ik jullie vernietigen,
maar de vijand zal niet begrijpen
dat Ik, en niet hij, Mijn volk
vernietigd zal hebben.”
Die vreemde volken kennen G’d niet,
hoe kunnen ze weten dat wij het volk
zijn van de Eeuwige? De vijand weet niet
dat hij ons kon overwinnen omdat
G’d ons niet meer beschermde.
Maar voor de vijand komt het eind in zicht.
En tegen ons, het volk Israël, zegt Hij:
“Waar zijn die andere goden nu
jullie ze zo hard nodig hebben?
Begrijpen jullie nu dat Ik
de enige ben, de Eeuwige rots
waar jullie op kunnen bouwen?
Ik breng dood en Ik breng leven,
Ik maak ziek en Ik genees.
Ik ben de Eeuwige, Almachtig.
Mijn wraak zal vreselijk zijn,
dat zweer Ik bij de hemel!”
Alle volkeren moeten juichen
want Hij verslaat de vijanden
en sluit vrede met Zijn volk.”
Toen was Mosje uitgesproken. Teminste, het gedicht van G’d was uit,
maar