Rob Cassuto bracht op een warme zomerdag een bezoek aan Herinneringscentrum Kamp Westerbork en raakte onder de indruk van de combinatie van volstrekte onschuld die steeds opnieuw ontluikt tegen de schuldige achtergrond waar de betekenissen nog niet zijn uitgewoed.
‘Kamp Westerbork ligt midden in een prachtig gebied waar geschiedenis, natuur en wetenschap elkaar ontmoeten’ zegt de folder uitnodigend.
En zo is het ook. Je kan er echt een ‘dagje’ van maken met broodjes en limonade mee.
En zo deden wij ook, mijn vriendin Minke en ik.
Het was een warme zonnige zomerdag en half Nederland en zeker de helft
van de babyboomers peddelden op fietsen over de paden of bevoeren de
vaarwegen in files van witte boten.
En ook wij reden per auto naar het Noorden met de bedoeling om te gaan fietsen in Friesland.
Ik had net weer gelezen over Westerbork en nu moest het er maar van
komen, nu we toch op weg waren naar het noorden: een bezoek aan het
kamp, ik was er nog nooit geweest.
Na het bezoek aan het herinneringscentrum wandelden wij de kleine 3
kilometer naar het kamp Westerbork langs het zogenaamde ‘Bospad’.
Idyllisch slingert het door de Drentse bossen, langs mosrijke boorden,
die door Staatsbosbeheer voorzien zijn van educatieve panelen.
Zo worden wij voorgelicht over fauna en flora, over de kringloop van de
fotosynthese, over de knaagdieren en de roofvogels en in het bijzonder
blijft bij mij hangen de manier waarop de haviken, de buizerds en de
kiekendieven hun prooi verschalken: eerst ‘zetten zij aan’, dan
‘schroeven’ zij , dan ‘bidden’ ze hangend in de lucht, ‘stoten’ naar
beneden en ‘slaan’ dan hun prooi.
Zo komen we aan bij het kamp.
Het is een vriendelijk wijds veld, met aantrekkelijke boompartijen.
Voorshands doet het zich niet voor als een ‘schuldig landschap’ op de
manier van schrijver Armando. De zon is te vriendelijk, het groen te
groen en de mensen te gewoon dagjesmensen.
Het is niet voor te stellen dat op de strook gras, waar de bielzen nog
zichtbaar zijn gehouden de tragiek heeft plaatsgevonden van de
vertrekkende dinsdagtreinen.
De paar stukken barakwanden die overeind zijn gehouden lijken wel
decorstukken die slordig op de locatie zijn achtergelaten door de film
crew die hier opnames heeft gemaakt.
Door het veld heen staan op de achtergrond de radiotelescopen; ze geven
deze plek een astronomische dimensie die ik nog niet kan peilen.
De 102.000 zuilachtige steentjes op de vroegere appelplaats, je gelooft
bijna niet dat het er zoveel zijn. Ze staan op de straatstenen
opgesteld in regimenten en eromheen is de vorm van Nederland getekend.
Ik maak een foto op de grond liggend om de steentjes zo dichtbij
mogelijk te halen. Op de foto die zo ontstaat manipuleer ik – als ik
weer thuis ben – een beetje het licht en zo ontstaat een bijzondere
compositie: de zon werpt nu een wat onwezenlijk licht op de stenen en
de radiotelescoop op de achtergrond lijkt er nu uit op te rijzen als
een reuzenoor dat luistert en luistert en nog geen antwoord heeft
ontvangen.
We lopen verder en komen dan bij het mooiste oorlogsmonument dat ik
ken: de originele spoorstaven van de rails die naar deze onheilsplek
leidden en verder naar de dood, de spoorstaven die nu zijn afgebroken
en verwrongen en gerafeld naar de hemel wijzen.
Een meisje van zo’n jaar of acht huppelt er vrolijk op af en gaat erbij
staan; ze roept naar vader: ‘papa, wil je zo een foto van mij nemen?’
Het klopt die combinatie: volstrekte onschuld die steeds opnieuw ontluikt tegen de schuldige achtergrond.