Wie mag Kena’an in?

De parasja van de week, vooor kinderen verteld. Vandaag: de Israëlieten hadden hun tenten opgeslagen in het land van Moab, vlakbij Kena’an, het beloofde land. Maar wat ze ook probeerden, het lukte ze niet om het Beloofde Land binnen te gaan.



Vorige week hoorden jullie hoe sommige mensen meededen met de gewoontes
van de Moabieten. Ze brachten offers aan de goden van de Moabieten en
trouwden zelfs met Moabitische meisjes. Dat was niet slim, want daar
werd G’d vreselijk boos om en maakte dat er veel mensen doodgingen.

El’azar, de zoon van Aharon de hogepriester, had een zoon, Pienechas.
Die maakte zich zó kwaad over het gedrag van de Israëlieten dat hij een
Israëlietische man en een Moabitische vrouw doodde met een speer omdat
ze niet leefden volgens de regels van G’d.
De mensen begrepen er niets van: vond G’d dat goed? Moest Pienechas niet vreselijk gestarft worden?
Mosjé legde uit dat Pienechas door zijn daad het volk Israël gered had van een vreselijke ziekte waar iedereen aan zou sterven.

 
Vlakbij Jericho waren de Israëlieten gekomen, maar ze stonden nog
steeds buiten het Beloofde Land. Zo dichtbij, ze konden het bijna
aanraken!
Wie zouden er binnen mogen trekken? G’d liet Mosjé opnieuw alle mannen
telle die ouder waren dan twintig jaar. Dat waren de mannen die sterk
genoeg waren om te kunnen vechten als soldaten voor het volk Israël. de
Levieten, de mannen die de zorg hadden voor het Misjkan, werden apart
geteld.

Wil je weten hoeveel mensen er waren?
Zeshonderdéénduizendzevenhonderddertig, 601.730! En allemaal stonden ze
te trappelen van ongeduld om Kena’an binnen te trekken.

Nu was de vraag wie waar zou gaan wonen in het Beloofde Land. Dat moest natuurlijk van te voren worden verdeeld.
Tegen Mosjé zei G’d: “De stammen met veel mensen krijgen een groter
stuk land dan de stammen met weinig mensen. En de stammen moeten loten,
ze mogen niet zelf kiezen waar ze gaan wonen.”

Maar er was een probleem: het ging de hele tijd over mannen. En er was
een familie van vijf zusters, uit de stam van Menasjé. Hun vader was
gestorven en had alleen maar dochters. Volgens de regels werd het land
gegeven aan de mannen, en hun zoons zouden het erven. Hoe moest dat dan
met de zusjes Machlah, No’ah, Choglah, Milkah en Thirtsah? “Ik bepaal”,
zei G’d, “dat voortaan ook vrouwen het land kunnen erven als er geen
man is in de familie.”

Mosjé wist dat hij zelf nooit in het land Israël, Erets Jisrael, zou
wonen. Hij moest de berg Awariem beklimmen en vandaar mocht hij naar
het Beloofde Land kijken. Mosjé begreep ook dat hij niet meer te leven
had nu de Israëlieten zo dicht bij hun doel waren gekomen. Maar wie
moest hem opvolgen?

G’d koos Jehoshoea, de zoon van Noen. Jehoshoea werd gezegend door
El’azar de Koheen Gadol. Alle Israëlieten waren erbij, zodat ze zouden
weten dat ze onder Jehoshoea’s leiding het Beloofde Land zouden
binnentrekken.
Maar zolang de Israëlieten in het land van Moab woonden was Mosjé nog de man die de mensen de regels moest leren.

Mosjé vertelde nog maar een keer hoe het ook weer zat met de
verschillende offers aan G’d. Er waren offers voor iedere dag, offers
voor de ochtend en voor de middag en voor de avond. Er waren offers
speciaal voor Sjabbat en voor Pesach, en heel speciaal voor Grote
Verzoendag. Er waren offers voor de bijzondere dagen die we nu Jom Tov
dagen noemen, en voor het begin van de nieuwe maand. Een offer kon een
dier zijn, een ra

Advertentie (4)