Parsja 36 Balak (Bemidbar/Numeri 22:2?25:9)


Balak, de koning van Moab vreest Am Jisraeël en zendt afgezanten naar de waarzegger Bileam met het verzoek met hen mee te gaan om het Joodse volk te vervloeken.

Bileam raadpleegt G’d die eerst nee en dan ja zegt op voorwaarde dat
hij alleen zegt wat G’d hem ingeeft. Bileam berijdt zijn ezelin, die
zich echter ongehoorzaam betoont omdat zij wel en Bileam niet de Engel
ziet die de weg verspert. Tenslotte slaat Bileam de ezelin drie keer,
waarna de ezelin in mensentaal vraagt waarom hij zijn trouwe rijdier
slaat. Daarop opent HaSjeem Bileams ogen en hij ziet ook de Engel staan
met getrokken zwaard. Bileam krijgt nogmaals de opdracht alleen datgene
te zeggen wat HaSjeem hem ingeeft.

Koning Balak treft voorbereidingen om offers te brengen zoals Bileam
hem opdraagt maar tot drie keer toe kan Bileam alleen maar een zegen
over het Joodse volk uitspreken, tot woede van koning Balak, die hem
tenslotte wegzendt. Echter, nog voordat hij vertrekt profeteert hij
over de slechte toekomst van Moab. Het Joodse volk begint ontucht te
bedrijven met Moabietische meisjes en werpt zich neer voor hun afgoden.
Uit woede beveelt G’d alle schuldigen op te hangen. Op een gegeven
moment brengt Zimri, stamvorst van Sjimon, in het openbaar een
Midjanietische vrouw naar zijn tent. Pienechas, een kleinzoon van
Aharon doorsteekt beiden, waarna de plaag ophoudt, die 24.000 mensen
het leven heeft gekost.

Numerieke gegevens

Balak is 40e Sidra, de 7e in Bemidbar. Balak bevat geen mitswot.

Eerste alija (Koheen 22:2-12)

Balak was een zwakke koning. De nederlaag van zijn buren Sichon en Og
maakte hem bang en hij begreep, dat een gewone oorlog tegen Israël
onzinnig zou zijn. Hij huurde Bileam in om het volk te vervloeken.
Balak stuurde een delegatie naar Bileam in Midjan. Die blijven
overnachten, zodat Bileam een G’dsspraak kan ontvangen. G’d verschijnt
aan Bileam en vraagt wie de mensen bij hem zijn. G’d waarschuwt Bileam
niet met Balaks delegatie mee te gaan en het volk niet te vervloeken,
omdat het gezegend is.

Nachmanides (1194-1270) vergelijkt Bileam met de beschermengel van
Esav, die met Ja’akov streed en hem zegende. G’d wilde dat het Joodse
volk gezegend zou worden door een niet-Joodse profeet. Bile’am schijnt
dit zelfs geweten te hebben, maar hij verborg deze intentie voor Balak,
zijn opdrachtgever. Volgens ibn Ezra (1092-1167) kon Bileam zelf niet
zegenen of vloeken. Hij was alleen erg goed in astrologie. Wanneer hij
in de sterren zag, dat iemand iets slechts zou overkomen, gaf hij hem
een vloek. Toen de slechte voorspelling inderdaad uitkwam, dacht
iedereen dat hij een tovenaar was. Daarom was hij in feite een
oplichter, die ook de vorsten van het land Moab bedroog. Omdat wij niet
onderworpen zijn aan natuurlijke astrologie, sorteerde zijn vloek geen
effect.

Tweede alija (Levi 22:13-20)

Bileam stuurt Balaks gezanten weg en weigert mee te gaan. Balak stuurt
een groter en belangrijker delegatie en biedt grote eer en rijkdom aan
als Bileam zou ingaan op zijn verzoek. Bileam weigert weer, maar deze
keer geeft G’d Bileam toestemming om de Moabieten te begeleiden. Hij
waarschuwt hem echter slechts te doen wat Hij hem vertelt.

Eerst weigert HaSjeem toestemming (22:12) en nu mag Bileam meegaan?
Onze Chagamiem leggen uit, dat ‘de mens geleid wordt op de weg die hij
gaan wil’ (B.T. Makkot 10b). De mens heeft de vrije keus en vanuit de
Hemel zal hem weinig in de weg gelegd worden om zijn morele
beslissingen te realiseren. Wanneer de mens maar echt iets wil, gebeurt
het meestal ook. G’d wilde Bileam weghouden van zijn en Balaks
vijandige intenties. Maar toen Bileam duidelijk maakte

Advertentie (4)