De Parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag beginnen we te lezen in Dewariem, het boek laatste boek van de Tora. De Israëlieten staan nog altijd aan de grens met het Beloofde Land.
In de vorige vier boeken van de Tora hebben jullie de hele geschiedenis
van het Volk Israël gelezen, van het allereerste begin, Bereesjiet, tot
het moment waarop de Israëlieten aankwamen bij de grens met het
Beloofde Land.
Negenendertig jaar en elf maanden hadden de Israëlieten rondgetrokken
door de woestijn. Zeshonderdduizend mannen, vrouwen en kinderen stonden
aan de grens van Kena’an, met al hun dieren, tenten en niet te vergeten
het Misjkan. Wanneer zouden ze nu eindelijk verder mogen trekken, het
Beloofde Land, in, om te gaan wonen op de stukken land die ze waren
toegewezen?
Mosjé liet alle Israëlieten bij elkaar komen. Al die wetten en regels
die G’d aan Mosjé had verteld, hoe moesten de mensen dat allemaal
onthouden? De enige manier was het ze allemaal nog een keer van het
begin af aan te vertellen.
Luister maar mee hoe Mosjé zijn lange verhaal begon:
“Jullie staan nu aan de grens met Kena’an. Misschien herinnert niet
iedereen zich hoe we hier terecht gekomen zijn. Daarom zal ik het nog
een keer vertellen, want het is belangrijk om dat voor altijd te
onthouden.”
Daar in de verte ligt Kena’an, het Land dat G’d heel lang geleden beloofde aan onze aartsvaders Awraham, Jitschak en Ja’akov.
Het Volk Israël is heel groot geworden. Jullie hebben zelf de wijze
mannen aan me voorgesteld die de twaalf stammen van het grote Volk
Israël moeten leiden.”
“Jullie hebben gehoord hoe het Beloofde Land eruit ziet, omdat we
spionnen erheen hebben gestuurd. Jullie weten nu dat het er vruchtbaar
is en veilig.”
“Al die tijd heeft G’d jullie beschermd. Hij wees ons de weg door de
woestijm bij nacht als een vuurzuil en bij dag als een rookzuil. Nooit
heeft hij jullie in de steek gelaten, En toch waren jullie zo vaak
ontevreden en hebben jullie vreselijk gemopperd!
Dat heeft G’d heel erg kwaad gemaakt. Hij is kwaad geweest op jullie,
maar ook op mij. Daarom mag ik niet met jullie meegaan, ik mag Kena’an
alleen maar uit de verte zien.
G’d heeft ons allemaal gestraft, een harde les voor iedereen die niet vertrouwt op wat Hij belooft.
In de woestijn hebben we vreselijke dingen meegemaakt. We hebben honger
gehad en dorst, en dan stuurde G’d on eten en zorgde voor water om te
drinken. We hebben oorlog moeten voeren tegen de reusachtige Anakieten,
we hebben moeten vechten om verder te kunnen trekken, we hebben steden
veroverd, en kijk, nu staan wij nu hier!
Met de hulp van G’d zijn we tòch bij Kena’an gekomen. G’d heeft precies
verteld hoe groot het land is waar jullie gaan wonen. Daar ligt het,
aan jullie voeten!”
Dewariem 1:1-3:22