Uit het dagboek van een vredestichtertje. Afl. 42: Eldad Kisch was een dag lang medisch vrijwilliger in een Palestijns dorp. Het was op z’n minst een avontuurlijke belevenis.
Deze zaterdag werd ik vriendelijk uitgenodigd door ‘Artsen voor
Mensenrechten’ om mee te doen met een medische dag in een dorp buiten
Nablus. Er waren dit keer slechts een handjevol artsen mee naar een
dorp, waar niet zoveel patienten verwacht werden. Dit is vaak een
misrekening, omdat de mensen soms van uren verderop komen naar deze
medische dagen. Voor het vertrek was er een wat onduidelijke stemming
want de avond ervoor waren er net enkele vrijwilligers in de Gazastrook
gekidnapt. Het is daar juist nu nogal een troep. De vrijwilligers
werden gelukkig gauw weer vrijgelaten, maar dat wisten wij toen nog
niet.
Een goed voorbeeld van de soms absurde situaties die zich voordoen bij
deze medische missies, was het volgende tafereel: ons medische convooi
stopte onderweg in een nietig dorp, want iemand met relaties had
gehoord dat we langs moesten komen, en had gevraagd of we even en
passant een zieke man wilden bekijken. Het consult speelde zich af in
een garage, waar achterin een gammele sofa stond die als onderzoektafel
moest dienen. Boven de sofa hing een kleurig affiche met het portret
van een Shahid (een zelf-moordende martelaar voor de Palestijnse zaak),
mogelijk een familielid van de garagehouder, die zichzelf had
opgeblazen voor de goede zaak en op weg naar de hemel enkele Israëli?s
had meegenomen. Daar sta je dan even van te kijken.
Het einddoel van onze reis was een dorp diep in het Palestijnse gebied,
een uur rijden van de huidige grens. Omdat hun lokale polikliniek uit
één kamer bestaat, moesten wij ons spreekuur houden in de dorpsschool
aan de tafels en stoelen van de schoolkindertjes. Het medische werk in
de gebieden van de Palestijnse autoriteit is een belevenis op zichzelf,
waar ik het hier niet over wil hebben. Tientallen patienten wachten
geduldig op ons, en de dankbaarheid voor ons werk is duidelijk. Het
geeft een enorme voldoening. Een groot probleem is dat we nooit precies
weten wat er van onze goede raad uitvoerbaar zal blijken.
Aan het eind van de werkdag, juist toen we de school uit wilden gaan,
werden om de hoek enkele traangasgranaten geschoten door een
langsrijdende militaire patrouille op stenengooiende jeugd. We wachtten
maar even tot het over was. Toen we een moment later langs dezelfde
plek kwamen, riep onze Arabische chauffeur, bezorgd voor zijn mooie
transit, de jongens toe dat wij dokters waren, en alsjeblieft niet
gooien. De jongens moesten lachen en hielden hun stenen even bij zich.
Israël is een van de landen die het principieel weigeren van militaire
dienst op grond van gewetensbezwaren als een soort geestesziekte
beschouwt. Het land is daarbij in het goede gezelschap van enkele
dictaturen. Er zijn toch tekenen van hoop: een hogere militaire
instantie heeft het vonnis van een militair tribunaal, dat vijf jongens
voor een jaar wilde laten zitten, met een derde ingekort en zelfs
gesuggereerd dat deze dienstweigeraars misschien wel te goeder trouw
zijn. Dat is een fris geluid in ons militaristische land.
© 2004; Eldad Kisch.
Eldad Kisch woont al meer dan veertig jaar in Israël. “Destijds was
ik flink zionistisch, nu ben ik wat gelouterd,” omschrijft hij
zichzelf. “Ik bekijk de gebeurtenissen
in onze streken met bezorgdheid, vooral waar onze menselijke en
ethische waarden steeds meer inkrimpen.”