Wie roddelt krijgt straf


De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: het volk Israël gaat op weg naar het Beloofde Land, maar de mensen gaan mopperen, want het is een zware tocht. G’d wordt boos want Hij houdt niet van roddelpraatjes.

In het Misjkan staan allerlei voorwerpen die gebruikt worden om G’d mee
te eren. Een ervan is de Menora, de grote gouden kandelaar met zeven
armen, helemaal versierd met gouden bloemetjes en blaadjes.
De broer van Mosje, Aharon, had de belangrijke taak om de Menora aan te steken.

Jullie hebben al gehoord dat de Levieten Aharon moesten gaan helpen in
de Misjkan. Alle Levieten tussen 25 en 50 jaar mochten meedoen. had
Maar voor de Levieten konden beginnen moesten ze helemaal schoon zijn.
Eerst moesten ze alle haartjes op hun hele lichaam afscheren.
Daarna moesten ze zich wassen en schone kleren aantrekken.
Ten slotte moesten ze offers brengen en samen met Aharon een bijzondere buiging maken.

De eerste keer dat het Pesach werd in de woestijn wisten de Israëlieten
natuurlijk nog niet zo goed wat die Jomtov betekende. Daarom vertelde
Mosje het nog maar een keertje:

Op middag van de 14e dag van de maand Nissan moeten jullie het Pesach-offer brengen.

  • Je mag er geen brood bij eten, alleen maar matsot mag je eten, dat is brood dat niet gerezen is.
  • Bij de matsot moet je bittere kruiden eten.
  • Je mag geen kruimeltje overlaten.
  • Als er een vreemdeling een tijdje bij jullie woont moet die het Pesach-offer precies zo brengenals ik het jullie heb geleerd.
  • Mensen die onrein zijn, bijvoorbeeld  omdat ze een dode hebben aangeraakt, die mensen mogen geen Pesach-offer brengen.

De Israëlieten waren op weg gegaan naar het beloofde land Kena’an. De
Wolk die altijd boven het Misjkan had gehangen, toen het kamp nog onder
aan de berg Sinaï stond, die Wolk wees ze de weg door de woestijn. Als
de Wolk bleef hangen stopte de karavaan en sloegen de mensen hun tenten
op. De Levieten pakten alle spullen voor het Misjkan uit en zetten de
reizende Woning voor G’d op. En zolang de Wolk boven het Misjkan bleef
hangen trokken de Israëlieten niet verder.

Weet je nog met hoeveel mensen Mosje door de woestijn trok?
Zeshonderdduizend! Twee zilveren trompetten liet Mosje maken, in
opdracht van G’d. Zijn neven El’azar en Ithamar, de zoons van Aharon,
moesten erop blazen als het kamp werd opgebroken om verder te trekken.
Ze moesten ook blazen als alle mensen naar het Misjkan moesten komen,
of alleen de leiders van de stammen. Ze moesten blazen als er vijanden
in de buurt waren. Ze moesten op de trompetten blazen op feestdagen en
als er offers gebracht werden in het Misjkan. Voor iedere gebeurtenis
was er een speciale manier van blazen, zodat alle mensen zouden weten
wat ze moesten doen.

En toen was het eindelijk, eindelijk zover: een voor een zetten de
stammen zich in beweging. Jehoedah ging voorop, daarachter kwamen
Jissachar en Zewoeloen. De stam van Merari en de stam van Gershon
droegen alle onderdelen van het Misjkan. Achter hen aan kwamen Reoeween
en Shim’on, en daarna Gad. De stam van Kehat droeg alle gouden,
zilveren en koperen voorwerpen uit het Misjkan. Efrajim, Menashe en
Benjamin volgden de Kehatieten. Helemaal achteraan kwamen Dan, Asher en
Naftalie.
Zolang de Israëlieten aan de voet van de berg Sinaï woonden hadden ze
een rustig leven. Er was genoeg te eten. Maar onderweg in de dorre
woestijn was het niet zo gemakkelijk. Ze hadden geen trek meer in de
manna die ‘s morgens vroeg onder de struiken lag.

Ze begonnen te mopperen: “In Egypte hoefden we niet iedere dag
hetzelfde te eten! Wij willen weer vlees eten! We hebben trek in vis,
we willen weer augurken en watermeloen en prei en ui en knoflook! We
willen geen manna meer! Geen mannakoeken en geen mannapap, we willen
echt eten!”

Advertentie (4)