Opstand!


De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: De Israëlieten waren boos en ontevreden. En vooral op Mosjé! Maar G’d kwam Mosjé te hulp: de mopperaars werden vreselijk gestraft.

Omdat de Israëlieten iedere keer weer niet wilden geloven dat G’d het
goed met ze voor had, was het hele volk Israël terug de woestijn in
gestuurd. Dat was natuurlijk helemaal niet wat de mensen hadden
gehoopt. Zo dicht bij het Beloofde Land, en er niet in mogen?

Mosjé had een neef, Korach. Hij was een Leviet. Korach was één van de
mannen die de Ark mochten dragen tijdens de reis door de woestijn.
Korach vond het vervelend dat Mosjé en Aharon de baas speelden over de
Israëlieten. Hij, Korach, was familie van Mosjé, waarom was hij dan
minder belangrijk dan zijn neven? Korach mopperde tegen andere mensen
in het kamp. Die vonden dat Korach eigenlijk wel gelijk had.

Ze gingen
met een groep mensen naar Mosjé en Aharon, en zeiden: “Wij vinden het
niet eerlijk dat jullie alleen maar familieleden in het Misjkan laat
werken! Jullie zijn echt niet beter dan wij!”
Natuurlijk schrok Mosjé, maar hij werd vooral heel boos. “Korach! Jij
en je stam hebben een heel eervolle opdracht! Jullie mogen de Ark
dragen! En toch ben je niet tevreden en wil je ook nog Koheen worden?
En trouwens, waarom ben je kwaad op Aharon? Die kan er niets aan doen!
G’d heeft mij de opdrachten gegeven. Dus als je kwaad wilt zijn, doe
dat dan op mij!”

Niet alleen Korach was komen klagen, ook Dathan en Awieram, uit de stam
van Reoeween. Ze zeiden tegen Mosjé: “Eerst moesten we weg uit Egypte
waar we toch een goed leven hadden. We mochten niet naar het Land van
Melk en Honing, en ons heb je geen wijngaarden en velden gegeven. Aleen
Kaleew en Jehoshoea heb je naar Kena’an laten gaan!”
Zulke ontevreden mopperaars, daar zou G’d wel weg mee weten. En dus zei
Mosjé: “Jullie moeten allemaal met een wierookoffer naar het Misjkan
komen. Daar zal G’d jullie laten zien wie Hij tot leider van het volk
Israël uitkiest.”

En G’d zei tegen Mosjé: “Zorg dat niemand van de Israëlieten in de
buurt van de tenten van Korach en Dathan en Awieram is. Ik zal ze
vreselijk straffen voor hun gedrag!” Korach, Dathan en Awieram stonden
buiten hun tenten, met hun hele familie om zich heen. En plotseling
klonk er een vreselijk lawaai: de aarde onder hun voeten spleet in
tweëen en alles en iedereen viel erin! Daarna sloot de spleet zich. Van
al die mensen was geen spoor meer over.

En de tweehonderdvijftig mannen die met wierookoffers naar het Misjkan
waren gekomen? Die werden door een bliksemstraal uit de hemel gedood.
Want iemand die geen Koheen is mag niet zomaar een wierookoffer
brengen.
De koperen schalen waarop ze hun wierookoffer hadden gebracht werden
platgeslagen. En met de platte stukken koper werd het grote altaar
bekleed. Zo zouden de Israëlieten er altijd aan worden herinnerd dat
alleen de Koheen Gadol dienst mag doen in het Misjkan.

Het volk Israël was vreselijk geschrokken, en mopperde tegen Mosjé:
“Het is jullie schuild dat er zoveel mensen zijn dood gegaan!” En daar
werd G’d zo kwaad over dat Hij een vreselijke ziekte stuurde waardoor
er nog veel meer mensen dood gingen. Pas toen Mosjé een offer had
gebracht liet G’d de ziekte verdwijnen en gingen er niet nog meer
mensen dood.

Toch moest er een manier zijn om dat gemopper op te l

Advertentie (4)